Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDavid bereyt de Arke Godes een plaetse, vers 1. Ende hy beveelt dat de Leviten de Arke Godes dragen sullen, 2. Gantsch Israël komt te Ierusalem, om de Arke aldaer op te halen, 3. Namen der Leviten, die tot desen eynde daer quamen, 4. David beveelt de Overste der selver, wat, ende hoe sy doen sul- | |
[Folio 182r\D’Arke met vreughde gebracht in--Zion.]
| |
len, 11. Sy gehoorsamen David, 14. Dit is geschiet met groote triumphe van musijcke, 16. Michal, de dochter Sauls, siende den Koningh David voor de Arke springen ende spelen, veracht hem, 29. | |
1ENde David maeckte sich huysen Ga naar margenoot1 in sijne stadt: ende hy bereydde der Arke Godes een plaetse, ende Ga naar margenoot2 spande een tente voor haer. | |
2Doe seyde David, Niemant en mach de Arke Godes dragen, dan de Leviten: want die Ga naar margenoota heeft de HEERE verkoren om de Arke Godes te dragen, ende om hem te dienen tot in der eeuwigheyt. | |
3Oock vergaderde David gantsch Israël te Ierusalem: om de Arke des HEEREN op te halen aen hare plaetse, die hy haer bereyt hadde. | |
5Van de kinderen Kehats, was Uriël Overste, ende sijner Ga naar margenoot4 broederen waren hondert ende twintigh. | |
6Van de kinderen Merari, was Asaja Overste, ende sijner broederen waren twee hondert ende twintigh. | |
7Van de kinderen Gersoms, was Ioël Overste, ende sijner broederen waren hondert ende dertigh. | |
8Uyt de kinderen Ga naar margenoot5 Elizaphans was Overste Semaja, ende sijner Ga naar margenoot6 broederen waren twee hondert. | |
9Uyt de kinderen Ga naar margenoot7 Hebrons, was Eliël Overste, ende sijne broeders waren tachtentigh. | |
10Uyt de kinderen Ga naar margenoot8 Uzziëls was Amminadab Overste, ende sijne broederen waren hondert ende twaelf. | |
11Ende David riep de Priesters Zadok ende Ga naar margenoot9 Abjathar: ende de Leviten Uriël, Asaja, ende Ioël, Semaaja ende Eliël ende Amminadab. | |
12Ende hy seyde tot hen, Ghylieden zijt Hoofden der vaderen onder de Leviten: Ga naar margenoot10 heylight u, ghy, ende uwe broeders, dat ghy de Arke des HEEREN des Godts Israëls opbrenget, Ga naar margenoot11 ter [plaetse die] ick voor haer bereydet hebbe. | |
13Want om dat ghylieden ten Ga naar margenoot12 eersten [dit] Ga naar margenoot13 niet [en dedet:] Ga naar margenoot14 heeft de HEERE onse Godt onder ons een scheure gedaen, om dat wy hem niet gesocht en hebben Ga naar margenoot15 na het recht. | |
14Soo heylighden haer dan de Priesters ende Leviten, om de Arke des HEEREN des Godes Israëls op te brengen. | |
15Ende Ga naar margenoot16 de kinderen der Leviten droegen de Arke Godts op hare schouderen, met de draeghboomen die op hen waren, Ga naar margenootc gelijck als Mose geboden hadde na den woorde des HEEREN. | |
16Ende David seyde tot de Overste der Leviten, dat sy hare broeders de Sangers stellen souden met musijck-instrumenten, met luyten, ende harpen, ende cymbalen, dat sy haer souden doen hooren, verheffende de stemme met blijdtschap. | |
17Soo stelden dan de Leviten Ga naar margenootd Heman den sone Ioëls, ende uyt sijne broederen Asaph den sone Berechja: ende uyt de sonen Merari hare broederen, Ga naar margenoot17 Ethan den sone Kusaja. | |
18Ende met hen hare broeders Ga naar margenoot18 van de tweede orden: Zecharja, Ben, ende Iaaziël, ende Semiramoth, ende Iehiël, ende Unni, Eliab, ende Benaja, ende Maaseja, ende Matthitja, ende Eliphele, ende Mikneja, ende Obed-Edom, ende Ieiël de Poortiers. | |
19De Sangers nu, Heman, Asaph, ende Ga naar margenoot19 Ethan, lieten haer hooren met koperen cymbalen; | |
20Ende Zecharja, ende Ga naar margenoot20 Aziël, ende Semiramoth, ende Iehiël, ende Unni, en-[kolom]de Eliab, ende Maaseja, ende Benaja, met luyten Ga naar margenoot21 op Alamoth. | |
21Ende Mattithja, ende Eliphele, ende Mikneja, ende Obed-Edom, ende Ieiël, ende Azazja met harpen Ga naar margenoot22 op de Scheminith, om den toon te verstercken. | |
22Ende Chenanja d’Overste der Leviten, was over het Ga naar margenoot23 opheffen: hy Ga naar margenoot24 onderwees haer in’t opheffen, want hy was verstandigh. | |
24Ende Sebanja, ende Iosaphat, ende Nethaneël, ende Amasai, ende Zecharja, ende Benaia, ende Eliëzer de Priesters trompetteden met trompetten voor de Arke Godes: ende Obed-Edom ende Iehija waren Poortiers der Arke. | |
25Het geschiedde nu dat David ende de Oudtste van Israël, ende de Overste der duysenden henen gingen om de Arke des verbonts des HEEREN op te halen, uyt het huys Obed-Edoms, met vreughden. | |
26Soo geschiedde’t, door dien dat Godt te Leviten hielp, die de Arke des verbonts des HEEREN droegen, dat sy seven varren, ende seven rammen offerden. | |
27David nu was gekleet met eenen mantel van fijn linnen, oock alle de Leviten die de Arke droegen, ende de Sangers, ende Chenanja d’Overste van’t opheffen Ga naar margenoot26 der sangers: oock hadde David Ga naar margenoot27 eenen lijfrock aen van linnen. | |
28Alsoo bracht gantsch Israël de Arke des verbonts des HEEREN op, met gejuych, ende met geluyt der basuyne, ende met trompetten: ende met cymbalen, makende geluyt met luyten, ende met harpen. | |
29Ga naar margenoote Het geschiedde nu, doe de Arke des verbonts des HEEREN tot aen de stadt Davids gekomen was: dat Michal de dochter Sauls door een venster keeck, ende den Koningh David sagh springende ende spelende, soo verachtte sy hem in haer herte. |
|