Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe sonen Levi, vers 1, etc. de nakomelingen der Hoogepriesteren van Aaron tot de wechvoeringe na Babylonien, 3. De nakomelingen van Gerson, Merari, ende Kahath, 16. De Sangers, na de ordeninge Davids, 31. De bedieningen Aarons, ende sijner nakomelingen tot op Ahimaaz, 49. De wooningen der nakomelingen Aarons, 54. De steden der Kahathiten, 66. ende der Gersoniten, 71. ende der Merariten, 77. | |
3Ende de kinderen Amrams waren, Aaron, ende Mose, ende Mirjam: ende de kinderen Aarons waren Ga naar margenoot3 Nadab ende Ga naar margenoot3 Abihu, Ga naar margenoot4 Eleazar ende Ithamar. | |
4Ende Eleazar gewan Pinehas, Pinehas gewan Abisua. | |
5Ende Abisua gewan Bukki, ende Bukki gewan Uzzi, | |
6Ende Uzzi gewan Zerahja, ende Zerahja gewan Merajoth. | |
7Merajoth gewan Amarja, ende Amarja gewan Ahitub. | |
9Ende Ahimaaz gewan Azarja, ende Azarja gewan Iohanan. | |
10Ende Ga naar margenoot5 Iohanan gewan Ga naar margenoot6 Azarja: Ga naar margenoot7 Hy is ’t, die het Priester-ampt bediende Ga naar margenoot8 in het Huys dat Salomo te Ierusalem gebouwt hadde. | |
11Ende Azarja gewan Amarja: Ende Amarja gewan Ahitub. | |
15Ende Iozadak gingh mede als de HEERE Ga naar margenoot12 Iuda ende Ierusalem gevangelick wech voerde door de hant van Nebucad Nezar. [kolom] | |
18Ende de kinderen Kahats waren, Amram, ende Izhar, ende Hebron, ende Uzziël. | |
19De kinderen Merari, waren Maheli, ende Musi: Ende dit zijn de huysgesinnen der Leviten, na hare vaderen. | |
20Ga naar margenoot14 Des Gersoms: Libni was sijn sone, Iahath sijn sone, Ga naar margenoot15 Zimma sijn sone. | |
21Ga naar margenoot16 Ioah sijn sone, Ga naar margenoot17 Iddo sijn sone, Zerah sijn sone, Ga naar margenoot18 Ieathrai sijn Ga naar margenoot19 sone. | |
22De kinderen Kahats waren, Amminadab sijn sone, Ga naar margenoot20 Korah sijn sone, Assir Ga naar margenootd sijn sone. | |
23Elkana sijn sone, ende Ebiasaph sijn sone, ende Assir sijn sone. | |
24Tahath sijn sone, Ga naar margenoot21 Uriël sijn sone, Ga naar margenoot22 Uzia sijn sone, ende Ga naar margenoot23 Saul sijn sone. | |
26Ga naar margenoot25 Elkana; deses sone was Elkana, Ga naar margenoot26 Zophai was sijn sone, ende Ga naar margenoot27 Nahath was sijn sone. | |
28De sonen Samuëls nu waren [dese:] sijn eerstgeboren was Ga naar margenoot30 Vasni, daer na Abija. | |
29De kinderen Merari waren, Maheli: Libni sijn sone, Simei sijn sone, Uzza sijn sone. | |
30Simea sijn sone, Haggija sijn sone, Asaja sijn sone. | |
31Dese nu zijn het die David gestelt heeft, Ga naar margenoot31 tot het ampt des gesanghs in den Huyse des HEEREN, Ga naar margenoot32 na dat de Arke [tot] ruste [gekomen] was. | |
32Ende sy dienden voor den tabernakel der Tente der t’samenkomste met gesangen, tot dat Salomo ’t Huys des HEEREN te Ierusalem bouwde: Ende sy stonden Ga naar margenoot33 na hare wijse in haer ampt. | |
33Ga naar margenoot34 Dese nu zijnse die daer stonden, met hare sonen: Ga naar margenoot35 van de sonen der Kahathiten, Heman Ga naar margenoot36 de Sanger; de soon Ioëls, des soons Samuëls: | |
34Des soons Elkana, des soons Ierohams, des soons Eliël, des soons Toah: | |
35Des soons Zuph, des soons Elkana, des soons Mahath, des soons Amasai: | |
36Des soons Elkana, des soons Ioël, des soons Azarja, des soons Zephanja: | |
38Des soons Izhar, des soons Kahath, des soons Levi, des soons Israëls. | |
39Ende sijn broeder Ga naar margenoot38 Asaph stont aen sijne rechter [zijde;] Asaph was de sone Ga naar margenoot39 Berechja, des soons Simea: | |
40Des soons Michaël, des soons Baëseja, des soons Malchija: | |
41Des soons Ethni, des soons Zerah, des soons Adaja: | |
42Des soons Ethan, des soons Zimma, des soons Simei: | |
43Des soons Iahaths, des soons Gersoms, des soons Levi. | |
44Hare Ga naar margenoot40 broeders nu, de kinderen Merari, [stonden] aen de slincker [zijde,] [namelick] Ga naar margenoot41 Ethan de sone Kisi, des soons Abdi, des soons Malluch: | |
45Des soons Hasabja, des soons Amazia, des soons Hilkija: | |
46Des soons Amzi, des soons Bani, des soons Zemer: | |
47Des soons Maheli, des soons Musi, des soons Merari, des soons Levi. | |
[Folio 178v\Der Leviten, en Aarons sonen--diensten ende wooningen.]
| |
waren Ga naar margenoot44 gegeven tot allerley dienst des Tabernakels des Huyses Godes. | |
49Ga naar margenoote Aaron nu ende Ga naar margenoot45 sijne sonen roockten op des brand-offers altaer, ende op den reuck-altaer, zijnde [bestelt] tot al Ga naar margenoot46 ’t werck van het Heylige der heyligen: ende om over Ga naar margenoot47 Israël versoeninge te doen, na alles dat Mose de knecht Godes geboden hadde. | |
50Dit nu zijn de kinderen Aarons, Eleazar was sijn sone, Pinehas Ga naar margenoot48 sijn sone, Abisua sijn sone: | |
51Bukki sijn sone, Uzzi sijn sone, Serahja sijn sone: | |
52Merajoth sijn sone, Amarja sijn sone, Ahitub sijn sone: | |
53Zadok sijn sone, Ahimaaz sijn sone: | |
54Ende dit waren Ga naar margenoot49 hare wooningen, na hare kasteelen, in hare lantpale: [namelick] der sonen Aarons, des huysgesins der Kahathiten, want dat Ga naar margenoot50 lot Ga naar margenoot51 was voor haer. | |
55Ende Ga naar margenoot52 sy gaven hen Hebron in het lant Iuda, ende Ga naar margenoot53 hare voorsteden rontom deselve. | |
57Ende den kinderen Aarons gaven sy steden van Iuda, de vrystadt Ga naar margenoot54 Hebron; ende Libna, ende hare voorsteden: ende Iattir, ende Ga naar margenoot55 Estemoa, ende hare voorsteden. | |
60Van de stamme Benjamins nu, Geba, ende hare voorsteden, ende Ga naar margenoot58 Allemeth, ende hare voorsteden, ende Anathoth, ende hare voorsteden: Alle hare steden, in hare huysgesinnen, waren Ga naar margenoot59 dertien steden. | |
61Maer de kinderen Kahats, die over gebleven waren, hadden van het huysgesin der stamme, uyt de halve stamme van half Manasse, by lote tien steden. | |
62Ende de kinderen Gersoms, na hare huysgesinnen, hadden van de stamme Issaschars, ende van de stamme Asers, ende van de stamme Naphthali, ende van de stamme Manasse in Basan, dertien steden. | |
63De kinderen Merari na hare huysgesinnen, hadden van de stamme Rubens, ende van de stamme Gads, ende van de stamme Zebulons, by lote twaelf steden. | |
64Alsoo gaven de kinderen Israëls den Leviten dese steden, ende hare voorsteden. | |
65Ende sy gavense by lote, van de stamme der kinderen Iuda, ende van de stamme der kinderen Simeon, ende van de stamme der kinderen Benjamins, dese steden, dewelcke sy by namen noemden. | |
66[Den overigen] nu uyt de huysgesinnen der kinderen Kahats, dien gewierden steden Ga naar margenoot60 harer lantpale van de stamme Ephraims. | |
67Want Ga naar margenoot61 sy gaven Ga naar margenoot62 hen van de vrysteden, Sichem, ende hare voorsteden op het geberghte Ephraims; ende Gezer, ende hare voorsteden, | |
70Ende uyt de halve stamme Manasse, Ga naar margenoot65 Aner, ende hare voorsteden, ende Ga naar margenoot66 Bileam, ende hare voorsteden: De huysgesinnen der overige kinderen Kahats, hadden [dese steden.] | |
71De kinderen Gersoms hadden van de huysgesinnen der halver stamme Manasse, Golan in Basan, ende hare voorsteden: ende Ga naar margenoot67 Astharoth, ende hare voorsteden. [kolom] | |
72Ende van de stamme Issaschar, Ga naar margenoot68 Kedes, ende hare voorsteden: Dobrath, ende hare voorsteden: | |
73Ende Ga naar margenoot69 Ramoth, ende hare voorsteden, ende Ga naar margenoot70 Anem, ende hare voorsteden. | |
74Ende van de stamme Aser, Ga naar margenoot71 Masal, ende hare voorsteden: ende Abdon, ende hare voorsteden: | |
76Ende van de stamme Naphtali, Kedes in Galilea, ende hare voorsteden, ende Ga naar margenoot73 Hammon, ende hare voorsteden, ende Ga naar margenoot74 Kirjathaim, ende hare voorsteden. | |
77De overige kinderen Merari, hadden van de stamme Zebulon, Ga naar margenoot75 Rimmono, ende hare voorsteden, Thabor ende hare voorsteden. | |
78Ende aen gene zijde der Iordane tegen Iericho, tegen ’t Oosten aen de Iordane, van de stamme Ruben, Bezer in de woestijne, ende hare voorsteden: ende Iahza, ende hare voorsteden. | |
79Ende Kedemoth, ende hare voorsteden, ende Mephaath ende hare voorsteden. | |
80Ende van de stamme Gads, Ramoth in Gilead, ende hare voorsteden: ende Mahanaim, ende hare voorsteden. | |
81Ende Hesbon, ende hare voorsteden, ende Iaëzer, ende hare voorsteden. |
|