Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe sonen ende nakomelingen Rubens, tot op de Babylonische gevangenisse, vers 1, etc. Hare oorlogen tegen de Hagarenen, 10. De wooningen ende de voornaemste mannen der stamme Gads, 11. Het getal der Rubeniten, Gaditen, ende der halve stamme Manasse, die ten krijge trocken, 18. Hare krijgen tegen de Hagarenen, 19. Hare victorie over deselve, 20. Woonplaetsen van de halve stamme Manasse, 23. der selver voortreffelickste mannen, 24. Die drie stammen worden gevangelick na Assyrien gevoert van wegen hare sonden, 25. | |
1DE kinderen Rubens nu des eerstgeborenen Israëls (want hy was de eerstgeboren, maer dewijle hy sijnes vaders bedde Ga naar margenoot1 ontheylight hadde, wert sijne [kolom] Ga naar margenoot2 eerstgeboorte gegeven den kinderen Iosephs des soons Israëls: Doch niet [alsoo,] dat hy sich in ’t geslacht-register na de eerstgeboorte reeckenen mochte: | |
2Want Ga naar margenoot3 Iuda wert machtigh onder sijne broederen, ende die tot een voorganger was, was Ga naar margenoot4 uyt hem; doch Ga naar margenoot5 de eerstgeboorte was Iosephs.) | |
3De kinderen Rubens des eerstgeborenen Israëls zijn Ga naar margenoota Hanoch, ende Pallu, Hezron, ende Charmi. | |
4De kinderen Ioëls, Semaaja sijn sone, Gog sijn sone, Simei sijn sone. | |
5Micha sijn sone, Reaja sijn sone, Baal sijn sone. | |
6Beëra sijn sone, welcken Ga naar margenoot6 Tilgath-Pilneser de Koningh van Assyrien gevangelick wech voerde, Ga naar margenoot7 hy was de Vorst der Rubeniten. | |
7Aengaende Ga naar margenoot8 sijne broederen in hare huysgesinnen, als sy na hare geboorten in de geslacht-registers Ga naar margenoot9 gestelt wierden: de Hoofden zijn geweest Ieiël ende Zecharja. | |
8Ende Bela de sone Azaz, des soons Sema, des soons Ioël, Ga naar margenoot10 die woonde te Aroër, ende tot aen Nebo, ende Baal-Meon. | |
9Ende hy woonde tegen ’t Oosten, tot Ga naar margenoot11 den ingangh der woestijne, van de riviere Phrath af: want Ga naar margenoot12 haer vee was vele geworden in het lant Gileads. | |
10Ende in de dagen Sauls Ga naar margenoot13 voerden sy krijgh tegen de Ga naar margenoot14 Hagarenen, Ga naar margenoot15 die vielen door hare hant: ende Ga naar margenoot16 sy woonden in hare tenten tegen de geheele oostzijde van Gilead. | |
11De kinderen Gads nu woonden tegen haer over, in Ga naar margenootb het lant Basan tot Salcha toe. | |
12Ioël was ’t Hooft, ende Sapham de tweede: Maer Iaenai ende Saphat Ga naar margenoot17 [bleven] in Basan. | |
13Hare broeders nu, na hare vaderlicke huysen, waren Michaël, ende Mesullam, ende Seba, ende Iorai, ende Iachan, ende Zia, ende Heber, sevene. | |
14Ga naar margenoot18 Dese zijn de kinderen Abihaïls, des soons Huri, des soons Iaroah, des soons Gilead, des soons Michaël, des soons Iesisai, des soons Iahdo, des soons Buz. | |
15Ahi de sone Abdiëls, des soons Guni, was ’t Hooft des huyses harer vaderen. | |
16Ende sy woonden in Gilead, in Basan, ende Ga naar margenoot19 in hare onderhoorige plaetsen: ende in alle de voorsteden van Ga naar margenoot20 Saron, tot aen hare uytgangen. | |
17Alle dese zijn na hare geslacht-registers getelt in de dagen Ga naar margenoot21 Iothams des Koninghs van Iuda: ende in de dagen Ga naar margenoot22 Ierobeams des Koninghs van Israël. | |
18Der kinderen Rubens, ende der Gaditen, ende der halver stamme Manasse, van de strijtbaerste, mannen schildt ende sweert dragende, ende den Ga naar margenoot23 boge spannende, ende ervaren in den krijgh, waren vier ende veertigh duysent, ende seven hondert, ende sestigh uytgaende in ’t heyr. | |
19Ende sy voerden krijgh tegen de Hagarenen: ende [tegen] Ga naar margenoot24 Ietur, ende Ga naar margenoot24 Naphis, ende Ga naar margenoot24 Nodab. | |
20Doch sy Ga naar margenoot25 wierden geholpen Ga naar margenoot26 tegen hen, ende de Hagarenen wierden in hare hant gegeven, ende alle die met hen waren: om dat sy tot Godt riepen in den krijgh, soo liet hy sich van haer verbidden, dewijle sy op hem vertrouwden. | |
[Folio 178r\Half Manasse. Nakomelingen--van Levi.]
| |
21Ende sy voerden haer vee gevangelick wech, harer kemelen vijftigh duysent: ende twee hondert ende vijftigh duysent schapen, ende twee duysent ezelen, ende hondert duysent zielen der menschen. | |
22Want daer vielen veel Ga naar margenoot27 verwondde, dewijle de strijt Ga naar margenoot28 van Godt was: Ende sy woonden in hare plaetse tot dat sy Ga naar margenoot29 gevangelick wech gevoert werden. | |
23De kinderen nu der halve stamme Manasse woonden in dat lant: Sy werden vermenighvuldight van Basan tot aen Baal Hermon, ende Senir, Ga naar margenoot30 ende den bergh Hermon. | |
24Dese nu waren de Hoofden harer vaderlicker huysen: Te weten, Hepher, ende Ishi, ende Eliël, ende Azriël, ende Ieremia, ende Hodavjah, ende Iahdiël, mannen sterck van krachte, mannen van name, Hoofden der huysen harer vaderen. | |
25Maer sy hebben tegen den Godt harer vaderen overtreden: ende den Goden der volckeren des lants Ga naar margenoot31 nagehoereert, welcke Godt voor hare aengesichten hadde verdelght: | |
26Ga naar margenoot32 Soo verweckte de Godt Israëls den geest Puls, des Koninghs van Assyrien, ende den geest van Tiglath-Pilneser des Koninghs van Assyrien, die voerdese gevangelick wech, [te weten] de Rubeniten, ende de Gaditen, ende de halve stamme Manasse: Ende Ga naar margenoot33 hy brachtse te Halah, ende Habor, ende Hara, ende aen de riviere Gozan, Ga naar margenoot34 tot op desen dagh. |
|