| |
| |
| |
De Koninginne van Scheba komt tot Ierusalem, vers 1, etc. sy verwondert haer over Salomons wijsheyt, ende heerlickheyt, 3. danckt Godt, 9. geeft Salomo geschencken, 10. Salomons rijckdom, 11. rondassen, ende schilden, 16. yvoren throon, 18. vaten, 21. geschencken die hy ontfanght, 24. wagenen ende peerden, 26. silver, cederhout, ende schattingen van peerden, ende waeren, 27.
| |
1
ENde doe de Koninginne van Ga naar margenoot1 Scheba het geruchte Salomons hoorde, Ga naar margenoot2 aengaende den name des HEEREN; quam sy om hem met Ga naar margenoot3 raetselen te versoecken.
| |
2
Ende Ga naar margenoota sy quam te Ierusalem, met een seer Ga naar margenoot4 swaer heyr, met kemelen, dragende specerijen, ende seer veel gouts, ende kostelick gesteente: ende sy quam tot Salomo, ende sprack tot hem Ga naar margenoot5 al wat in haer herte was.
| |
3
Ende Salomo verklaerde haer Ga naar margenoot6 alle haer woorden: geen dingh en was’er Ga naar margenoot7 verborgen voor den Koningh, dat hy haer niet en verklaerde.
| |
4
Als nu de Koninginne van Scheba sagh alle de wijsheyt van Salomo, ende het huys, het welcke hy gebouwt hadde,
| |
5
Ende de spijse sijner tafel, ende Ga naar margenoot8 het sitten sijner knechten, ende het staen sijner dienaren, ende hare kleedingen, ende sijne schenckers, ende Ga naar margenoot9 sijnen opgangh, waer door hy henen opgingh in het Huys des HEEREN: Ga naar margenoot10 soo en was in haer geen geest meer.
| |
6
Ende sy seyde tot den Koningh; Het woort is waerheyt geweest, dat ick in mijnen lande gehoort hebbe; van uwe Ga naar margenoot11 saken, ende van uwe wijsheyt.
| |
7
Ende ick en hebbe die woorden niet gelooft, tot dat ick gekomen ben, ende mijne oogen [dat] gesien hebben; ende siet, de helft en is my niet aengeseyt, Ga naar margenoot12 ghy hebt met wijsheyt, ende goet, overtroffen het geruchte dat ick gehoort hebbe.
| |
8
Welgelucksaligh zijn uwe Ga naar margenoot13 mannen, [kolom] welgelucksaligh dese uwe knechten, die gedurigh Ga naar margenoot14 voor u aengesichte staen, die uwe wijsheyt hooren.
| |
9
Gelooft zy de HEERE uwe Godt, die behagen in u heeft gehadt, om u op den throon Israëls te setten: om dat de HEERE Israël in eeuwigheyt bemint, daerom heeft hy u tot Koningh gestelt, Ga naar margenoot15 om recht, ende gerechtigheyt te doen.
| |
10
Ende sy gaf den Koningh hondert ende twintigh talenten gouts, ende seer veel specerijen, ende kostelick gesteente: Als dese specerije, die de Koninginne van Scheba den Koningh Salomo gaf, en is’er noyt meer in menighte gekomen.
| |
11
Voorder oock de schepen Hirams, die gout uyt Ophir voerden; brachten uyt Ophir seer veel Ga naar margenoot16 Almuggimhout, ende kostelick gesteente.
| |
12
Ga naar margenootb Ende de Koningh maeckte van dit Almuggimhout, Ga naar margenoot17 steunselen voor ’t Huys des HEEREN, ende voor het huys des Koninghs, mitsgaders harpen, ende luyten voor de Sangers: Ga naar margenoot18 het Almuggimhout en was soo Ga naar margenoot19 niet gekomen, noch gesien geweest, tot op desen dagh.
| |
13
Ende de Koningh Salomo gaf de Koninginne van Scheba al haer behagen, watse begeerde: behalven dat hy haer gaf Ga naar margenoot20 na ’t vermogen des Ga naar margenoot21 Koninghs Salomo: soo keerdese ende toogh in haer lant, sy, ende hare knechten.
| |
14
Het gewichte nu van het gout dat voor Salomo Ga naar margenoot22 op een jaer in quam, was ses hondert ses en sestigh Ga naar margenoot23 talenten gouts:
| |
15
Behalven dat van de Ga naar margenoot24 kramers was, ende van den handel der Ga naar margenoot25 kruydeniers: ende van allen Ga naar margenoot26 Koningen van Arabien, ende van de Geweldige des selven lants.
| |
16
Oock Ga naar margenootc maeckte de Koningh Salomo twee hondert rondassen van geslagen gout: ses hondert Ga naar margenoot27 [sikelen] gouts liet hy Ga naar margenoot28 opwegen tot elcke rondasse:
| |
17
Insgelijcks drie hondert schilden van geslagen gout: drie Ga naar margenoot29 pont gouts liet hy opwegen tot elcken schildt; Ga naar margenootd ende de Koningh leydese Ga naar margenoot30 in ’t huys des woudts van Libanon.
| |
18
Noch Ga naar margenoote maeckte de Koningh eenen grooten Ga naar margenoot31 elpenbeenen throon; ende hy overtoogh den selven met Ga naar margenoot32 dicht gout.
| |
19
Dese throon hadde ses trappen, ende het hooft van den throon was van achter Ga naar margenoot33 ront, ende Ga naar margenoot34 aen beyde zijden waren Ga naar margenoot35 lenen tot de sitplaetse toe, ende twee leeuwen stonden by die lenen.
| |
20
Ende twaelf leeuwen stonden daer op de ses trappen aen beyde zijden: desgelijcks en is in geene Koninckrijcken gemaeckt geweest.
| |
21
Oock waren alle drinckvaten des Koninghs Salomo van gout, ende alle vaten van het huys des woudts Libanons waren van Ga naar margenoot36 gesloten gout; geen silver en was’er aen: [want] Ga naar margenoot37 het en wiert in de dagen van Salomo niet voor eenigh dingh geacht.
| |
22
Want de Koningh hadde in zee sche- | |
[Folio 152v\Salomon vertoornt Godt, ende--wort van hem bestraft.]
[fol. 152v\Salomon vertoornt Godt, ende--wort van hem bestraft.]
| |
pen van Ga naar margenoot38 Tarsis, met de schepen Hirams: dese schepen van Tarsis quamen in, een mael in drie jaren, brengende gout, ende silver, elpenbeen, ende Ga naar margenoot39 apen, ende Ga naar margenoot40 paeuwen.
| |
23
Alsoo wert de Koningh Salomo grooter dan alle Koningen der aerde, Ga naar margenootf in rijckdom, ende in wijsheyt.
| |
24
Ende de Ga naar margenoot41 gantsche aerde socht het aengesichte Salomons; om sijne wijsheyt te hooren, die Godt in sijn herte gegeven hadde.
| |
25
Ende sy brachten een yeder sijn geschenck, silveren vaten, ende gouden vaten, ende kleederen, ende harnasch, ende specerijen, peerden, ende muyl-ezelen: Ga naar margenoot42 elck dingh van jaer tot jaer.
| |
26
Ga naar margenootg Daer toe vergaderde Salomo wagenen, ende ruyteren, ende hy hadde duysent, ende vier hondert wagenen, ende twaelf duysent ruyteren: ende leydese in de wagensteden, ende Ga naar margenoot43 by den Koningh in Ierusalem.
| |
27
Ende Ga naar margenooth de Koningh Ga naar margenoot44 maeckte het silver in Ierusalem te zijn Ga naar margenoot45 als steenen, ende de cederen maeckte hy te zijn als de wilde Ga naar margenoot46 vijghboomen die in de leeghte zijn, in menighte.
| |
28
Ende het Ga naar margenooti uytbrengen der Ga naar margenoot47 peerden, was ’t gene Salomo uyt Egypten hadde; ende aengaende het Ga naar margenoot48 lijnen garen: Ga naar margenootk de Ga naar margenoot49 kooplieden des Koninghs namen ’t Ga naar margenoot50 lijnengaren voor Ga naar margenoot51 den prijs.
| |
29
Ende Ga naar margenoot52 een wagen quam op, ende gingh uyt van Egypten, voor ses hondert [sikelen] Ga naar margenoot53 silvers, ende een peert voor hondert ende vijftigh: ende Ga naar margenoot54 alsoo voerdense [die] uyt door Ga naar margenoot55 hare hant voor allen Koningen der Ga naar margenoot56 Hethiten, ende voor den Koningen van Ga naar margenoot57 Syrien.
|
-
margenoot1
- Een lantschap gelegen zuydwaert van Canaan, Matt. 12. vers 42. en Luce 11. vers 31. hebbende sijnen naem van Scheba de sone van Cus. Siet Genes. 10. op vers 7.
-
margenoot2
- Of, om, van den name, etc. Hier mede wort aengewesen de oorsake van de groote vermaertheyt Salomons, dewelcke was niet alleen sijne hooge wijsheyt, daer mede hy alle menschen overtrefte, bov. cap. 4. versen 30, 31. maer insonderheyt de wonderbare wijse, alsoo hy deselve metter haest door eene ingestorte gave der verlichtinge, sonder sijnen arbeyt, ende der menschen onderwijsinge, van den HEERE verkregen hadde.
-
margenoot3
- Het Hebr. woort beteeckent duystere redenen, in dewelcke wat gevraeght, ofte voorgestelt wort, dat een verborgen verstant heeft. Alsoo Numer. c. 12. vers 8. Iudic. 14.12. ende het wort Matth. 13. vers 35. uyt Psal. 78. vers 2. overgeset Verborgene dingen.
-
margenoota
- 2.Chron. 9.1. Matth. 12.42. Luce 11.31.
-
margenoot4
- D. met een seer groot gevolgh, ende statelicken treyn. Siet Genes. 50. op vers 9.
-
margenoot5
- D. al wat sy in haer herte voorgenomen hadde met hem te spreken. siet boven cap. 8. op vers 17.
-
margenoot6
- D. de duystere vragen, ende diepsinnige raetselen, die sy den Koningh voorstelde.
-
margenoot7
- Dat is, soo duyster, scherpsinnigh, ofte, subtijl, daer in sijne wijsheyt te kort soude gekomen hebben, om het selve uyt te leggen.
-
margenoot8
- Verstaet, de welgeschickte, ende heerlicke order, na dewelcke sijne Vorsten, ende Raetsheeren aen de tafel saten; ende de hofdienaren stonden, om de tafel te dienen. Andere verstaen dit van het sitten in den Raet, ofte, in’t Gerichte by den Koningh.
-
margenoot9
- Verstaet dit van de konstige galerijen, waer door de Koningh van sijn huys in des Heeren Huys opgingh, ofte oock van het statelick gevolgh, het welcke hem hier in vergeselschapte. Andere vertalen dit: Ende sijne offerhande die hy in het Huys des Heeren offerde.
-
margenoot10
- T.w. door de verslagentheyt, die haer de overgroote verwonderinge toebracht.
-
margenoot12
- Hebr. wijsheyt, ende goet hebt ghy toegedaen tot het geruchte dat ick gehoort hebbe. Verstaet door de wijsheyt de gave des verstants daer mede de Koningh verciert was, ende door ’t goet, sijne deughden, ende treffelicke wercken, daer mede hy sijne ondersaten wel dede.
-
margenoot14
- D. die u ordinaerlick dienen. siet Deut. 1. op vers 38.
-
margenoot15
- Dese maniere van spreken den Overigheden toegeschreven zijnde, beteeckent soo veel, als, in ’t gerichte de quade te veroordeelen, ende straffen, ende de goede vry te spreken, ende te beschermen, ofte van de voorvallende saken kennisse te nemen, ende recht oordeelen, ende daer na dat recht is, uyt te voeren door het straffen van de quade, ende het beschermen van de goede, 2.Sam. 8.15.
-
margenoot16
- Wat het Hebreeusch woort voor een hout beteeckent is onseker. Het wort 2.Chron. c. 2. vers 8. ende 9.10. Algumminhout genaemt: Eenige houden dat het Thyinenhout geweest zy, van ’t welcke gesproken wort Apoc. 18.12. Andre nemen het voor Brasilienhout. Soo veel is’t, dattet seer kostelick hout was, ende soodanigh, dat doe ter tijt in dien lande onbekent was. siet het volgende vers, ende 2.Chron. 9.11.
-
margenoot17
- Verstaet hier mede baeljen, ondersettingen, ofte hantlenen aen de galerijen, door dewelcke men gingh van het huys des Koninghs, tot in den tempel. Vergel. boven vers 5. 1.Chron. 26.16, 18. 2.Chron. 9.11.
-
margenoot18
- T.w. soo kostelick, ofte, in sulcken overvloet.
-
margenoot19
- T.w. voor desen tijt in ’t lant van Iuda, 2.Chron. 9. vers 11.
-
margenoot20
- Hebr. na de hant des, etc. D. van selfs, na sijne Konincklicke macht, ende mildigheyt.
-
margenoot21
- D. na sijn vermogen. Vergel. bov. 8. vers 1. ende 9.1.
-
margenoot23
- Siet de weerde van een talent gouts Exod. 25. op vers 39.
-
margenoot24
- Ofte, kraemlieden. Hebr. van de mannen die bespieden, doorsoecken, doorsnuffelen. Verstaet de sulcke, die van groote kooplieden in verscheydene landen uytgesonden worden, om hare waeren ten diersten te verkoopen, ende andere ten minsten prijse in te koopen, ende dan deselve aen hare meesters over te schicken, ofte toe te brengen. Andre verstaen dit van de tollenaren ofte pachteren, die seer nauwe plegen toe te sien, om de kooplieden te betrappen, die van hare goederen yets souden mogen versteken, ende verborgen houden.
-
margenoot26
- Verstaet, de gene die naby gelegen waren, soo wel oostwaert, als zuydwaert.
-
margenoot27
- Verstaet, gemeene sikels, van welcker weerde siet Genes. cap. 24. op vers 22.
-
margenoot29
- Hebr. Manim: Een mina ofte pont, dede ordinaris hondert gemeene sikels: volgens was elcke schildt weerdigh drie hondert sikelen gouts. Siet 2.Chron. 9. vers 16.
-
margenoot31
- Hebr. eenen throon des tants, Te weten, der elephanten, daer van het yvoor, ofte elpenbeen komt, van het welcke men tot vercieringe vele dingen gemaeckt heeft, als te sien is hier, ende onder 22. vers 39. Psalm 45. vers 9. Amos 3. vers 15. ende cap. 6. vers 4.
-
margenoot32
- Dat is, dat wel gesuyvert, ende geloutert, ende daerom oock seer dicht, ende vast is.
-
margenoot33
- D. booghswijse, ofte na het fatsoen van een booge.
-
margenoot34
- Hebr. van hier, ende van daer, ofte, van gins, ende van weer. Alsoo in het volgende vers.
-
margenoot37
- T.w. het silver. Een overtollige maniere van spreken. Vergelijckt onder vers 27. ende de aenteeckeninge daer op.
-
margenoot38
- Sommige verstaen door dit woort de groote zee, genaemt Oceanus, ende door de schepen van Tarsis, de schepen die in die zee voeren. Andere nemen Tarsis voor Cilicia, welcks hooftstadt, genaemt Tarsus, eene seer vermaerde haven hadde, in dewelcke men gelegentheyt vondt, om te varen in Afriken, Indien, ende andere verre gelegene landen. Vergel. Genes. 10. op vers 4. Andere meynen dat Tarsis zy Africa, ende dat door de schepen van Tarsis te verstaen zy een vlote toegemaeckt om te varen na de Africanische zee.
-
margenoot41
- Verstaet, niet alle menschen der geheeler werelt, maer de voornaemste, als de Princen, Heeren, Vorsten, etc. aller omliggender landen. siet 2.Chron. 9.23.
-
margenoot42
- Hebr. de sake des jaers in ’t jaer, D. elck geschenck jaerlicks.
-
margenoot45
- Eene overtollige maniere van spreken, seer grooten overvloet te kennen gevende. siet Genes. c. 13. op vers 16. ende boven vers 21. Alsoo 2.Chron. 9.27.
-
margenoot46
- Ofte, als de Sycomoren, D. vijghmoerbesije-boomen.
-
margenoot47
- Egypten was seer rijck van schoone peerden, fijn vlas, ende lijnen, Byssus genaemt: welcke van de naburige landen seer getrocken wierden, doch mochten niet dan met betalinge van den gesetten tol uytgelaten worden. Pharao nu heeft aen Salomo, die sijne dochter getrouwt hadde, het recht van den tol overgeset, die den selven door sijne kooplieden, ofte pachters heeft vergadert, ende daer van groot profijt ontfangen.
-
margenoot49
- Verstaet, de tollenaers, of, pachters van de tollen.
-
margenoot52
- Verstaet dit van een wagen, die met lijnen garen, ofte garenwerck geladen was, ende oock van den geladen peerden, ja van de peerden selve. Een wagen nu gaf vier mael soo veel, als een peert, dewijle men gewoon was vier peerden voor eenen wagen te spannen. De tol dan eenes geladenen wagens ses hondert sikelen zijnde, was eens geladenen peerts tol hondert en vijftigh sikelen.
-
margenoot53
- Siet van des sikels weerde Gen. 20. op vers 16. ende 23. op vers 15.
-
margenoot54
- D. de goederen uyt Egypten komende belaste Salomo niet alleen, alsse in sijn lant quamen, maer oock als’se gevoert werden in de landen der Hethiten, ende Syriers, van dewelcke Salomo door desen middel oock schattinge heeft ontfangen, om dat de peerden ende goederen door sijn lant, ofte gebiet passeeren moesten. Andre verstaen dit alsoo, dat de Koningen der Hethiten, ende Syriers oock tol getrocken hebben van de waeren die in hare landen gebracht werden.
-
margenoot55
- Namelick, der kooplieden en pachters in ’t voorgaende vers gemelt.
|