Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGodt verschijnt Salomo ander mael, vers 1, etc. Salomo schenckt den Koningh Hiram eenige steden voor sijne diensten, 10. Een verhael van de gestichten, ende sterckten die Salomo gebouwt heeft, 15. van ’t onderscheyt sijner ondersaten, 20. van sijne jaerlicksche offerhanden, 25. van sijne schipsvlote na Ophir, 26. | |
1HEt geschiedde nu, Ga naar margenoota als Salomo voleyndt hadde te bouwen het Huys des HEEREN, ende het huys des Koninghs: Ga naar margenootb ende Ga naar margenoot1 alle de begeerte van Salomo, die Ga naar margenoot2 hem gelust hadde te maken; | |
2Dat de HEERE Ga naar margenoot3 ten anderen male Salomo verscheen, Ga naar margenootc gelijck als hy hem in Gibeon verschenen was. | |
3Ende de HEERE seyde tot hem; Ick hebbe u gebedt, ende uwe smeeckinge gehoort, die ghy voor mijn aengesicht smeeckende gedaen hebt; Ick hebbe dat huys Ga naar margenoot4 geheylight, het welcke ghy gebouwt hebt, Ga naar margenootd Ga naar margenoot5 op dat ick mijnen name aldaer tot Ga naar margenoot6 in eeuwigheyt sette: ende Ga naar margenoot7 mijne oogen, ende mijn herte sullen daer zijn t’allen dagen. | |
4Ende soo ghy Ga naar margenoot8 voor mijn aengesichte wandelen sult, gelijck als uwe vader David gewandelt heeft, met Ga naar margenoot9 volkomenheyt des herten, ende met oprechtigheyt, om te doen na al dat ick u geboden hebbe, [ende] mijne insettingen, ende mijne rechten houden sult: | |
5Soo sal ick den throon uwes Koninckrijcks over Israël bevestigen in eeuwigheyt: Ga naar margenoote gelijck als ick gesproken hebbe over uwen vader David, seggende; Ga naar margenoot10 Ga naar margenootf Geen man en sal u afgesneden worden van den throon Israëls. | |
6[Maer] Ga naar margenootg soo ghylieden u Ga naar margenoot11 teenemael afkeeren sult, ghy, ende uwe kinderen, Ga naar margenoot12 van my na [te volgen,] ende niet houden en sult mijne geboden, [ende] mijne insettingen, die ick voor uwen aengesichte gegeven hebbe: maer henen gaen, ende andere goden dienen, ende u voor deselve neder buygen sult: | |
7Soo sal ick Israël uytroeijen van het lant, dat ick hen gegeven hebbe, ende dit Huys, het welcke Ga naar margenooth ick mijnen name geheylight hebbe, sal ick Ga naar margenoot13 van mijn aengesichte wech werpen: Ga naar margenooti ende Israël sal tot een spreeckwoort, ende spotreden zijn onder alle volckeren. | |
8Ga naar margenootk Ende aengaende dit Huys Ga naar margenoot14 [dat] Ga naar margenoot15 verheven sal geweest zijn, al wie voor het selve voorby gaen sal, sal sich ontsetten, ende Ga naar margenoot16 fluyten: men sal seggen, Ga naar margenootl Waerom heeft de HEERE alsoo gedaen aen desen lande, ende aen desen huyse? | |
9Ende men sal seggen; Om dat sy den HEERE haren Godt Ga naar margenoot17 verlaten hebben, die hare vaderen uyt Egyptenlant uytgevoert hadde, ende hebben sich aen andere goden gehouden, ende sich voor deselve neder gebogen, ende die gedient: daerom heeft de HEERE al dit quaet over hen gebracht. | |
10Ga naar margenootm Ende het geschiedde ten eynde van twintigh jaren, in dewelcke Salomo die [kolom] twee huysen gebouwt hadde; Ga naar margenoot18 het Huys des HEEREN, ende het huys des Koninghs; | |
11([Waer toe] Hiram de Koningh van Tyrus, Salomo van cederboomen, ende van dennenboomen, ende van gout, na allen sijnen lust opgebracht hadde) dat als doe de Koningh Salomo aen Hiram Ga naar margenoot19 twintigh steden gaf in het lant van Ga naar margenoot20 Galilea. | |
12Ende Hiram toogh uyt van Tyrus, om de steden te besien, die Salomo hem gegeven hadde; maer sy Ga naar margenoot21 en waren niet recht in sijne oogen. | |
13Daerom seyde hy; Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die ghy my gegeven hebt? ende hy noemdese het lant Ga naar margenoot22 Cabul, tot op desen dagh. | |
14Ende Hiram hadde den Koningh gesonden, hondert, ende Ga naar margenoot23 twintigh talenten gouts. | |
15Dit is nu de oorsake van den Ga naar margenoot24 uytschot, die de Koningh Salomo dede opkomen, om het Huys des HEEREN te bouwen, ende sijn huys, ende Ga naar margenoot25 Millo, ende den muer van Ierusalem: mitsgaders Ga naar margenoot26 Hazor, ende Ga naar margenoot27 Megiddo ende Ga naar margenoot28 Gezer. | |
16[Want] Pharao de Koningh van Egypten was opgekomen, ende hadde Gezer ingenomen, ende die met vyer verbrant, ende de Canaaniten, die in de stadt woonden, gedoot, ende haddese sijner dochter, de huysvrouwe van Salomo, tot een geschenck gegeven. | |
18Ga naar margenootn Ende Ga naar margenoot30 Baalath, ende Ga naar margenoot31 Tamor in de woestijne, in Ga naar margenoot32 dat lant: | |
19Ende alle de Ga naar margenoot33 schatsteden, die Salomo hadde, ende Ga naar margenoot34 de wagensteden, ende de steden der ruyteren; ende wat de begeerte Salomons begeerde te bouwen, Ga naar margenoot35 in Ierusalem, ende in den Libanon, ende in ’t gantsche lant sijner heerschappije. | |
20Aengaende al het volck dat over gebleven was van de Amoriten, Hethiten, Pheriziten, Hiviten, ende Iebusiten, die niet en waren van de kinderen Israëls: | |
21Hare kinderen die na hen in het lant over gebleven waren, die de kinderen Israëls niet en hadden konnen Ga naar margenoot36 verbannen: die heeft Salomo gebracht Ga naar margenoot37 op slaefschen uytschot tot op desen dagh. | |
22Doch van de kinderen Israëls en Ga naar margenooto maeckte Salomo geenen slave: maer sy waren krijghslieden, ende sijne knechten, ende sijne Vorsten, ende sijne Hooftlieden, ende de Overste sijner wagenen, ende sijner ruyteren. | |
23Dese waren de Overste der bestelden die over het werck Salomons waren, Ga naar margenoot38 vijf hondert ende Ga naar margenoot39 vijftigh: die heerschappije hadden over het volck dat in het werck doende was. | |
[Folio 152r\Koninginne van Scheba. Salomons--rijckdom.]
| |
24Doch Ga naar margenootp de dochter Pharaos toogh van de Ga naar margenoot40 stadt Davids op tot haer huys, het welcke Ga naar margenoot41 hy voor haer gebouwt hadde: doe bouwde hy Ga naar margenoot42 Millo. | |
25Ende Salomo offerde Ga naar margenoot43 drie mael des jaers brand-offeren, ende danck-offeren, op den altaer dien hy den HEERE gebouwt hadde, ende roockte op dien, dewelcke voor Ga naar margenoot44 het aengesichte des HEEREN was: als hy het huys volmaeckt hadde. | |
26De Koningh Salomo maeckte oock schepen te Ga naar margenoot45 Ezeon Geber, dat by Ga naar margenoot46 Eloth is aen den oever der schelfzee, in het lant van Edom. | |
27Ende Hiram sondt met die schepen sijne knechten, Ga naar margenoot47 schiplieden, kenners van de zee, met de knechten van Salomo. | |
28Ende sy quamen tot Ga naar margenoot48 Ophir, ende haelden van daer des gouts, Ga naar margenoot49 vier hondert ende twintigh talenten: ende brachten het tot den Koningh Salomo. |
|