Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 145r\Adonia wil Koningh zijn.]
| |
Het Eerste Boeck der KONINGEN. | |
Inhoudt deses Boecks. | |
IN dit Boeck, ende het volgende, is beschreven de historie der Koningen die het volck Godes geregeert hebben van David af, tot op de Babylonische gevangenisse. Daerom worden sy genoemt het eerste ende tweede Boeck der Koningen. Het eerste wort aengevangen met het verhael van de kranckheyt, ende het overlijden des Koninghs Davids: waer op gevolght is de regeeringe sijns soons Salomo, dewelcke na dat hy van sijnen vader goede vermaninge, om sijn leven wel te schicken, ende wijse order, om sijn Rijcke te bevestigen, ontfangen hadde, ende van Godt vereert was met sijne aensprake: oock gezegent wiert in sijnen persoone, met wijsheyt, rijckdom, eere; ende in sijn lant, met vrede, trafijcke, ende overvloet van alle dingen. Order in sijn hof, ende huys gestelt hebbende, bouwt ende heylight hy den Heere eenen tempel, maeckt daer beneven eenige Konincklicke gestichten. Hy wort soo vermaert, dat hy statelick besocht, ende vereert wort van de Koninginne van Scheba, ende van de omliggende volckeren, met aenbiedinge van vrientschap, ende met geschencken. Doch daer na door het nemen van vele Heydensche vrouwen tot afgoderije vervallen zijnde, vertoornt hy Godt, die hem vyanden verweckt, ende door sijnen Propheet Ahia laet aenseggen, de verscheuringe sijns Rijcks. Dese nu is geschiet, als sijn soon Rehabeam door onwijsen raet, tien stammen van sich vervreemt heeft; die Ierobeam den sone Nebats tot haren Koningh aengenomen hebben. Rehabeam heeft niet dan Juda behouden met een deel van Benjamin. Hem wort oock van Godt verboden de afgevallene stammen door gewelt van wapenen, gelijck hy voor hadde, weder aen sich te brengen. Om sijne, ende des volcks sonden wort door Sisak den Koningh van Egypten de tempel Jerusalems berooft. Sijn soon Abiam volght hem na in sijn Rijcke, ende in sijne sonden: maer Asa, ende Iosaphat Godtvruchtigh zijnde, reformeerden den Godtsdienst. Wat aengaet de Koningen, die na de verdeelinge der stammen, over Israël geregeert hebben, van dewelcke in dit eerste boeck gesproken wort; die zijn alle afgodendienaren geweest, die de ware religie door afgodische grouwelen verdorven hebben. Want Ierobeam, boven het oprichten van twee gulden kalveren, heeft by na den gantschen Godesdienst verandert, ende na sijne phantasie Priesteren ingestelt: waer door hy de tien stammen van de ware religie, ende van de rechte Godtsaligheyt heeft afgekeert. Sijne navolgers hielden sijne voetstappen; maer Achab insonderheyt. Want beneven de afgoderije, daer in hy de voorgaende Koningen te boven gingh, heeft hy tegen de ware geloovige, die noch in sijn Rijcke overgebleven waren, groote tyrannije bedreven. Uyt sulcke oorsaken is de scepter Israëls niet in een geslachte gebleven, gelijck wel in Juda, maer door schrickelicke beroerten, ende wreede bloetstortingen nu ende dan tot andere vervoert. Hoewel nu de vermaningen der Propheten Ahia, Semaja, Addo, Azaria, Iehu, Anani, Elia, ende Micha van Godt uytgesonden, om die afvallige Israëliten tot bekeeringe te roepen, niet en ontbraken, soo zijnse nochtans ontrent de meeste menighte vruchteloos geweest, selfs oock als’se door uytnemende mirakelen bekrachtiget waren. In Juda was de waerheyt der leere, ende de suyverheyt van den Godesdienst vaster ingewortelt; overmits de vrome Koningen met de Propheten daer aen de hant gehouden, ende het vervallene weder met sonderlingen yver opgericht hebben. Over sulcks hebben wy in dit boeck, als oock in ’t volgende, een seer schoon tafereel, waer in ons levendigh afgeschildert is de veranderlicke conditie, die de sichtbare Kercke in dese werelt onderworpen is, ende de onveranderlicke trouwe, die Godt aen sijn uytverkoren overblijfsel, meest voor der menschen oogen onsichtbaer, noyt opgehouden en heeft te bewijsen. Dit boeck begrijpt de geschiedenissen van hondert en achtien jaren: waer van veertigh behooren tot de regeeringe van Salomo, ende acht en seventigh tot de regeeringe der volgender Koningen van Juda, ende Israël; welverstaende welcker historie in dit boeck beschreven wort. |
|