Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Vorsten der Philistijnen en willen David in ’t leger niet lijden, onaengesien Achis hem verdedight, vers 3, etc. De Vorsten geven reden waerom sy David by haer niet lijden en willen, 4. Achis doet David te rugge trecken, al hoewel noode, 6. David woude liever by Achis gebleven zijn, 8. maer die beveelt hem ten tweeden male af te trecken, 10. Dat doet David, 11. | |
1DE Philistijnen nu hadden alle hare legers vergadert, te Ga naar margenoot1 Aphek: ende de Israëliten legerden sich by de fonteyne die by Ga naar margenoot2 Iizreël is. | |
2Ende de Vorsten der Philistijnen togen daer henen met honderden, ende met duysenden: doch David, ende sijne mannen togen met Achis in de achtertocht. | |
3Doe seyden de Overste der Philistijnen, Ga naar margenoot3 Wat sullen dese Hebreen? soo seyde Achis tot de Overste der Philistijnen, Is dese niet David, de knecht Sauls, des Koninghs van Israël, die dese dagen, ofte Ga naar margenoot4 dese jaren, by my geweest is? ende ick en | |
[Folio 131r\ Ziklag verbrant. Amalekiten geslagen.]
| |
hebbe in hem Ga naar margenoot5 niets gevonden van dien dagh af dat hy Ga naar margenoot6 afgevallen is tot desen dagh toe. | |
4Doch de Overste der Philistijnen werde seer toornigh op hem, ende de Overste der Philistijnen seyden tot hem: Ga naar margenoota Doet den man Ga naar margenoot7 weder keeren, dat hy tot sijne plaetse weder keere, daer ghy hem bestelt hebt, ende dat hy niet met ons af en trecke, in den strijt, op Ga naar margenoot8 dat hy ons niet tot Ga naar margenoot9 een tegenpartijder en werde in den strijt: want waer mede soude dese sich by sijnen heere Ga naar margenoot10 aengenaem maken? Ga naar margenoot11 is ’t niet met de koppen deser mannen? | |
5Is dit niet die David, van den welcken sy Ga naar margenootb in den reije [malkanderen] antwoordden, seggende, Saul heeft sijne duysenden geslagen, maer David sijne tien duysenden? | |
6Doe riep Achis David, ende seyde tot hem, Ga naar margenoot12 [’t Is soo waerachtigh als] de HEERE leeft, Ga naar margenoot13 dat ghy oprecht zijt, ende Ga naar margenoot14 uwen uytgangh, ende uwen ingangh met my in het leger, is goet in mijne oogen, want ick en hebbe geen quaet by u gevonden van dien dagh af dat ghy tot my zijt gekomen, tot desen dagh toe: maer ghy en zijt niet Ga naar margenoot15 aengenaem in de oogen der Vorsten. | |
7Soo keert nu om, ende gaet in vrede: op dat ghy geen quaet en doet in de oogen van de Vorsten der Philistijnen. | |
8Doe seyde David tot Achis, Ga naar margenoot16 Maer wat hebbe ick gedaen? of wat hebt ghy in uwen knecht gevonden, van dien dagh af, dat ick voor u aengesichte geweest ben tot desen dagh toe, dat ick niet en sal gaen, ende strijden tegen de vyanden mijnes heeren des Koninghs? | |
9Achis nu antwoordde, ende seyde tot David, Ick weet het, voorwaer ghy zijt Ga naar margenoot17 aengenaem in mijne oogen, als Ga naar margenoot18 een Engel Godes: maer de Overste der Philistijnen hebben geseyt, Laet hem met ons in desen strijt niet optrecken. | |
10Nu dan, maeckt u Ga naar margenoot19 morgen vroegh op, met de knechten uwes heeren, die met u gekomen zijn: ende als ghylieden u morgen vroegh sult opgemaeckt hebben, ende het u-lieden licht geworden is, soo gaet henen. | |
11Doe maeckte hem David vroegh op, hy, ende sijne mannen, dat sy des morgens wech gingen, om weder te keeren in het lant der Philistijnen: de Philistijnen daer en tegen togen op na Iizreël. |
|