Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijIonathan krijght David van herten lief, ende maeckt een verbont met hem, vers 1, etc. hem geschencken gevende, 4. Saul sett hem over sijn krijghsvolck, 5. De vrouwen prijsen David in haer gesangh boven Saul, 6. Hier over wort Saul toornigh, 8. Hy pooghde David met een spiesse te doorsteken, 10. Maer David ontweeck, 11. Saul vreest David, 12, 14. David is voorspoedigh in alle sijne wegen, 14. Hy wort van’t volck bemint, 16. Saul belooft bedrieghlick den David sijne dochter Merab, 17. Maer sy wort Adriël gegeven, 19. Daer na belooft Saul den David sijne dochter Michal, 20. doch ten valstricke, 21. De knechten Sauls raden David des Koninghs dochter ten houwelicke te nemen, 22. David laet hem dat gevallen, 23. Saul eyscht hondert voorhuyden der Philistijnen tot eenen bruytschat, 25. Die belooft David te leveren, 26. ende hy levertse in dubbelen getale: doe gaf Saul hem Michal, 27. die heeft David lief, 28. Saul vreest David ende is hem vyant, 29. David is voorspoedigh, ende is ge-eert ende vermaert, 30. | |
1’t Geschiedde nu als Ga naar margenoot1 hy geeyndight hadde tot Saul te spreken, Ga naar margenoot2 dat de ziele Ionathans verbonden wert aen de ziele Davids: ende Ionathan beminde hem Ga naar margenoot3 als sijn ziele. | |
2Ende Ga naar margenoot4 Saul nam hem te dien dage, ende en liet hem niet wederkeeren tot sijnes vaders huys. | |
3Ionathan nu ende David maeckten een verbont, dewijle hy hem lief hadde als sijne ziele. | |
4Ende Ionathan dede sijnen mantel af, Ga naar margenoot5 dien hy aen hadde, ende gaf hem David: oock Ga naar margenoot6 sijne kleederen, ja tot sijn sweert toe, ende tot sijnen boge toe, ende tot sijnen gordel toe. | |
5Ende David toogh uyt, over al daer Saul hem sondt, hy droegh sich voorsichtighlick, ende Saul sette hem over de krijghslieden, ende hy was Ga naar margenoot7 aengenaem in de oogen des gantschen volcks, ende oock in de oogen der knechten Sauls. | |
6’t Geschiedde nu, doe Ga naar margenoot8 sy quamen, ende David weder keerde van het slaen Ga naar margenoot9 der Philistijnen, dat de wijven uytgingen uyt alle steden van Israël, met gesangh, ende reijen, den Koningh Saul te gemoete: met trommelen, Ga naar margenoot10 met vreught, ende met Ga naar margenoot11 musijck-instrumenten. | |
7Ende Ga naar margenoota de wijven spelende antwoordden [malkanderen] ende seyden: Ga naar margenootb Saul heeft Ga naar margenoot12 sijne duysenden verslagen, maer David Ga naar margenoot13 sijne tien duysenden. | |
8Doe ontstack Saul seer, ende dat woort was quaet in sijne oogen, ende hy seyde, Sy hebben David tien duysent gegeven, doch my hebben sy [maer] duysent gegeven: ende voorseker sal het Koninckrijcke noch voor hem zijn. | |
10Ende ’t geschiedde ’s anderen daeghs, dat de Ga naar margenoot15 boose geest Godes over Saul veerdigh wert, ende hy Ga naar margenoot16 propheteerde midden in den huyse, ende David Ga naar margenoot17 speelde op snarenspel met sijne hant, als van dagh tot dagh: (Saul nu hadde een spiesse in de hant.) [kolom] | |
11Ende Saul schoot de spiesse, ende Ga naar margenoot18 seyde, Ga naar margenoot19 Ick sal David aen den wandt spitten: maer David wendde sich twee mael van sijn aengesichte af. | |
12Ende Saul Ga naar margenoot20 vreesde voor David, want de HEERE was met hem, ende hy was van Saul geweken. | |
13Daerom dede hem Saul van sich wech, ende Ga naar margenoot21 hy settede hem sich tot eenen Oversten van duysent: ende hy Ga naar margenoot22 gingh uyt, ende hy gingh in voor het aengesichte des volcks. | |
14Ende David droegh hem voorsichtighlick op alle sijne wegen: ende de HEERE was met hem. | |
15Doe nu Saul sagh dat hy sich seer voorsichtighlick droegh, Ga naar margenoot23 vreesde hy voor sijn aengesichte. | |
16Doch Ga naar margenoot24 gantsch Israël ende Ga naar margenoot25 Iuda hadde David lief, want hy gingh uyt ende hy gingh in voor haer aengesichte. | |
17Derhalven seyde Saul tot David, Siet, Ga naar margenoot26 mijne grootste dochter Merab, die sal ick u tot eene vrouwe geven, alleenlick weest my Ga naar margenoot27 een dapper sone, ende voert Ga naar margenoot28 den krijgh des HEEREN: (want Saul Ga naar margenoot29 seyde, Ga naar margenoot30 Dat mijne hant niet tegen hem en zy, maer dat de hant der Philistijnen tegen hem zy.) | |
18Doch David seyde tot Saul: Ga naar margenoot31 Wie ben ick, ende wat is mijn leven, [ende] mijnes vaders huysgesin in Israël? dat ick des Koninghs schoonsone soude worden. | |
19’t Geschiedde nu ten tyde alsmen Merab de dochter Sauls aen David geven soude: soo is sy aen Ga naar margenoot32 Adriël Ga naar margenoot33 den Meholathiter ter vrouwe gegeven. | |
20Doch Michal de dochter Sauls hadde David lief: doe dat Saul te kennen wert gegeven, soo was die sake recht in sijne oogen. | |
21Ende Saul seyde, Ick salse hem geven, Ga naar margenoot34 datse hem ten valstricke zy, ende dat de hant der Philistijnen tegen hem zy: daerom seyde Saul tot David, Met de Ga naar margenoot35 andere sult ghy Ga naar margenoot36 heden mijn schoonsone worden. | |
22Ende Saul geboodt sijne knechten, Spreeckt met David Ga naar margenoot37 in’t heymelick, seggende, Siet, de Koningh heeft lust aen u, ende alle sijne knechten hebben u lief: wort dan nu des Koninghs schoonsone. | |
23Ende de knechten Sauls spraken dese woorden voor de ooren Davids: doe seyde David, Is dat licht in u-lieder oogen, des Koninghs schoonsone te worden? Ga naar margenoot38 daer ick een arm ende verachtsaem man ben? | |
24Ende de knechten Sauls boodschapten het hem, seggende, Ga naar margenoot39 Sulcke woorden heeft David gesproken. | |
25Doe seyde Saul, Aldus sult ghylieden tot David seggen, De Koningh en heeft geenen lust aen de bruytschat, maer aen hondert voorhuyden der Philistijnen, op dat men sich wreke aen des Koninghs vyanden: Ga naar margenoot40 want Saul dachte David te vellen door de hant der Philistijnen. | |
26Sijne knechten nu boodschapten David dese woorden, ende die sake was recht in de oogen Davids, dat hy des Koninghs schoonsone soude worden: maer Ga naar margenoot41 de dagen en waren noch niet vervult. | |
[Folio 126r\ Jonathan. Saul. David. Samuel.]
| |
27Doe maeckte hem David op, ende hy, ende sijne mannen gingen henen, ende sy sloegen onder de Philistijnen twee hondert mannen, ende Ga naar margenootc David bracht hare voorhuyden, ende men leverdese den Koningh Ga naar margenoot42 volkomelick, op dat hy schoon-soon des Koninghs worden soude: doe gaf Saul hem sijne dochter Michal ter vrouwe. | |
28Ende Saul sagh, ende merckte, dat de HEERE met David was: ende Michal de dochter Sauls hadde hem lief. | |
29Doe vreesde sich Saul noch meer voor David: ende Saul was David vyant Ga naar margenoot43 alle [sijne] dagen. | |
30Als de Vorsten der Philistijnen Ga naar margenoot44 uyttogen, soo geschiedde het als sy uyttogen, dat David kloecker was, dan alle de knechten Sauls, soo dat sijn naem seer geacht was. |
|