Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijSaul verkiest 3000 krijghslieden, die by hem, ende by Ionathan zijn souden, vers 1, etc. Ionathan slaet de besettinge der Philistijnen te Gibea, 3. Saul laet al het volck te samen roepen, 4. De Philistijnen komen met een groote macht om tegen Israël te strijden, 5. De Israëliten verbergen haer, van vreese, in de speloncken, etc. 6. Saul offert eer Samuel by hem komt, 7. daer over wort hy van Samuel bestraft, 11. ende voorseyt hem, dat sijn Koninckrijcke niet bestendigh soude zijn, 13. Saul houdt hem met sijn volck te Gibea, 16. De Philistijnen vallen in het lant van Israël met drie hoopen, 17. alwaer wapenen ontbreken, 19. Alleen hebben Saul ende Ionathan geweer, 22. | |
1Ga naar margenoot1 SAul was een jaer in sijne regeeringe geweest, ende Ga naar margenoot2 het tweede jaer regeerde hy over Israël: | |
2Doe verkoos sich Saul Ga naar margenoot3 drie duysent [mannen] uyt Israël, ende daer warender by Saul twee duysent te Ga naar margenoot4 Michmas, ende op het geberghte Bethels, ende duysent warender by Ionathan te Ga naar margenoot5 Gibea-Benjamins: ende het overige des volcks liet hy gaen, eenen yegelicken na sijne tente. | |
3Doch Ionathan Ga naar margenoot6 sloegh de besettinge der Philistijnen, die te Ga naar margenoot7 Geba was, ’t welck de Philistijnen Ga naar margenoot8 hoorden: daerom blies Saul met de basuyne in ’t gantsche lant, seggende, Ga naar margenoot9 Laet het de Hebreen hooren. | |
4Doe hoorde ’t gantsche Israël seggen, Ga naar margenoot10 Saul heeft de besettinge der Philistijnen geslagen, Ga naar margenoot11 ende oock is Israël stinckende geworden by de Philistijnen: Doe wert het volck te samen geroepen, achter Saul, na Gilgal. | |
5Ende de Philistijnen werden versamelt om te strijden tegen Israël, Ga naar margenoot12 dertigh duysent wagens, ende ses duysent ruyteren, ende volck in menighte als het zant dat Ga naar margenoot13 aen den oever der zee is: ende sy togen op, ende legerden haer te Ga naar margenoot14 Michmas, tegen ’t Oosten van Ga naar margenoot15 Beth-Aven. | |
6Doe de mannen van Israël sagen, dat sy in noot waren (want het volck was benauwt,) soo verberghde sich Ga naar margenoot16 het volck in de speloncken, ende in de doornbosschen, ende in de steenklippen, ende in de vestingen, ende in de putten. | |
[Folio 122v\ Saul offert. De Philistijnen geslagen.]
| |
Saul noch selfs te Gilgal was, soo Ga naar margenoot18 quam al het volck bevende achter hem. | |
8Ga naar margenoot19 Ende hy vertoefde seven dagen, tot den tijt dien Ga naar margenoot20 Samuel bestemt hadde: Als Samuel te Gilgal niet op en quam, soo verstroyde Ga naar margenoot21 het volck van hem. | |
9Doe Ga naar margenoot22 seyde Saul, Brenght tot my herwaerts een brand-offer, ende danck-offeren: ende hy Ga naar margenoot23 offerde brand-offer. | |
10Ende ’t geschiedde doe hy ge-eyndight hadde het brand-offer te offeren, siet soo quam Samuel: ende Saul gingh uyt hem te gemoete, Ga naar margenoot24 om hem te zegenen. | |
11Doe seyde Samuel, Ga naar margenoot25 Wat hebt ghy gedaen? Saul nu seyde, Om dat ick sagh dat sich ’t volck van my verstroyde, ende ghy Ga naar margenoot26 op den bestemden tijt der dagen niet en quaemt, ende de Philistijnen te Michmas vergadert waren: | |
12Ga naar margenoot27 Soo seyde ick, Nu sullen de Philistijnen tot my afkomen te Gilgal, ende ick en hebbe het aengesichte des HEEREN niet Ga naar margenoot28 ernstelick aengebeden: Ga naar margenoot29 soo dwongh ick my selven, ende hebbe brand-offer geoffert. | |
13Doe seyde Samuel tot Saul, Ga naar margenoot30 Ghy hebt sottelick gedaen, ghy en hebt des HEEREN uwes Godts gebodt niet gehouden, dat hy u geboden heeft, want de HEERE soude nu u Ga naar margenoot31 Rijcke over Israël bevestight hebben tot Ga naar margenoot32 in eeuwigheyt. | |
14Maer nu en sal u Rijcke niet bestaen: Ga naar margenoot33 de HEERE heeft sich Ga naar margenoot34 eenen man gesocht na sijn herte, ende de HEERE Ga naar margenoot35 heeft hem geboden een Voorganger te zijn over sijn volck, om dat ghy niet gehouden en hebt, dat u de HEERE geboden hadde. | |
15Doe maeckte sich Samuel op, ende hy gingh op van Gilgal, na Gibea Benjamins: ende Saul telde het volck, dat by hem gevonden wiert, Ga naar margenoot36 ontrent ses hondert man. | |
16Ende Saul ende sijn sone Ionathan, ende ’t volck dat by hen gevonden was, bleven te Ga naar margenoot37 Geba Benjamins: maer de Philistijnen waren te Michmas gelegert. | |
17Ende Ga naar margenoot38 de verdervers gingen uyt het leger der Philistijnen, in drie hoopen: d’een hoop keerde sich op den wegh na Ga naar margenoot39 Ophra, na het lant Sual. | |
18Ende een hoop keerde sich na den wegh van Ga naar margenoot40 Beth-horon: ende een hoop keerde sich na den wegh der lantpale die na ’t dal Ga naar margenoot41 Zeboim na de woestijne aensiet. | |
19Ende daer en Ga naar margenoota wiert geen smit gevonden in den gantschen lande Israëls: want de Philistijnen hadden geseyt, Ga naar margenoot42 Op dat de Hebreen geen sweert noch spiesse en maken. | |
20Daerom moeste gantsch Israël tot de Philistijnen aftrecken, op dat een yegelick sijn ploech-yser, ofte sijn spade, ofte sijn bijle, ofte sijn houweel scherpen liete. | |
21Maer sy hadden Ga naar margenoot43 tandige vijlen tot hare houweelen, ende tot hare spaden, ende tot de drietandige Ga naar margenoot44 vorken, ende tot de bijlen, ende tot het stellen Ga naar margenoot45 der prickelen. | |
22Ende ’t geschiedde ten dage des strijts, datter geen sweert, noch spiesse Ga naar margenoot46 gevonden [kolom] en wert in de hant des gantschen volcks, dat by Saul ende by Ionathan was: doch by Saul ende by Ionathan sijnen sone werdense gevonden. | |
23Ende der Philistijnen Ga naar margenoot47 leger toogh na Ga naar margenoot48 den doortocht van Michmas. |
|