Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijNahas belegert Iabes in Gilead, vers 1, etc. Hy en wil de belegerde niet aennemen dan onder harde conditien, 2. De belegerde versoecken seven dagen om haer hier over te beraden, 3. welcke sy verkregen hebbende, soo versoecken sy hulpe van hare broederen, 4. Saul die onredelicke conditien hoorende, wert seer toornigh, 5. Hy bereyt hem om Iabes te ontsetten, 6. met een leger van 330000 man, 8. Hy laet die van Iabes weten, dat hyse ontsetten soude, 9. Die hare belegeraers bedriegen, 10. Hoe Saul Iabes ontsett hebbe, 11. Het volck wil die dooden, die geweygert hadden Saul ten Koningh aen te nemen, 12. Maer Saul en wil sulcks niet toelaten, 13. Hy wort in het Koninckrijcke bevestight te Gilgal, 14. | |
1DOe toogh Nahas de Ammoniter op, ende belegerde Ga naar margenoot1 Iabes in Gilead: Ende alle de mannen van Iabes seyden tot Nahas, Maeckt een verbont met ons, soo sullen wy u dienen. | |
2Doch Nahas de Ammoniter seyde tot hen, Ga naar margenoot2 Mits desen sal ick [een verbont] met u-lieden maken, dat ick u allen de rechter ooge uyt steke: ende dat ick dese Ga naar margenoot3 schande op gantsch Israël legge. | |
3Doe seyden tot hem Ga naar margenoot4 de Oudtste van Iabes, Ga naar margenoot5 Laet seven dagen van ons af, dat wy boden senden in alle de lantpalen van Israël: Is’er dan niemant die ons verlost, soo Ga naar margenoot6 sullen wy tot u uytgaen. | |
4Als de boden te Ga naar margenoot7 Gibea Sauls quamen, soo spraken sy dese woorden voor de ooren des volcks: doe hief al dat volck sijn stemme op, ende weende. | |
5Ende siet, Ga naar margenoot8 Saul quam achter de runderen uyt het velt, ende Saul seyde, Wat is den volcke, dat sy weenen? doe vertelden sy hem de woorden der mannen van Iabes. | |
6Ga naar margenoot9 Doe wert de Geest Godes veerdigh over Saul, als hy dese woorden hoorde: ende Ga naar margenoot10 sijn toorn ontstack seer. | |
7Ende hy nam een paer runderen, ende hieuwse in stucken, ende hy Ga naar margenoot11 sondtse in alle lantpalen Israëls door de hant der Ga naar margenoot12 boden, seggende, Die niet selfs uyt en treckt achter Saul, ende achter Ga naar margenoot13 Samuel, alsoo sal men sijne runderen doen: doe viel Ga naar margenoot14 de vreese des HEEREN op het volck, ende sy Ga naar margenoota gingen uyt als een eenigh man. [kolom] | |
8Ende hy Ga naar margenoot15 teldese Ga naar margenoot16 te Bezek: ende der kinderen Israëls waren drie hondert duysent, ende der mannen Iuda dertigh duysent. | |
9Doe seyden Ga naar margenoot17 sy tot de boden, die gekomen waren, Aldus sult ghylieden den mannen te Iabes in Gilead seggen, Morgen sal u verlossinge geschieden, als de sonne heet worden sal: Als de boden quamen, ende verkondighden [dat] den mannen te Iabes, soo werden sy verblijdt. | |
10Ende de mannen van Iabes Ga naar margenoot18 seyden, Ga naar margenoot19 Morgen sullen wy tot u-lieden uytgaen: ende ghy sult ons doen na alles dat goet is in uwe oogen. | |
11’t Geschiedde nu Ga naar margenoot20 ’s anderen daeghs, dat Saul het volck stelde in drie Ga naar margenoot21 hoopen, ende sy quamen in het midden Ga naar margenoot22 des legers in Ga naar margenoot23 de morgenwake, ende sy sloegen Ammon, tot dat de dagh heet wert: ende het geschiedde dat de overige alsoo verstroeyt werden, datter onder haer geen twee t’samen en bleven. | |
12Doe seyde het volck tot Samuel, Ga naar margenootb Wie is hy die seyde, Soude Saul over ons regeeren? geeft hier die mannen, dat wy’se dooden. | |
13Maer Saul seyde, Ga naar margenoot24 Daer en sal te desen dage geen man gedoodt worden: want de HEERE heeft heden een verlossinge in Israël gedaen. | |
14Voorder Ga naar margenoot25 seyde Samuel tot het volck, Komt, ende laet ons na Gilgal gaen, ende Ga naar margenoot26 het Koninckrijcke aldaer vernieuwen. | |
15Doe ginch al het volck na Gilgal, ende maeckte Saul aldaer Koningh Ga naar margenoot27 voor het aengesichte des HEEREN te Gilgal, ende sy offerden aldaer danck-offeren voor het aengesichte des HEEREN: ende Saul verheughde sich aldaer gantsch seer, met alle de mannen van Israël. |
|