Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 110v. \ Simsons Bruyloft, ende--Raetsel.]
| |
Simson, gelegentheyt soeckende, om sijn beroep tegen de Philistijnen uyt te voeren, begeert eene Philistijnsche dochter van Thimnath ter vrouwe, versen 1, 2, 4, etc. waer in sijn ouders niet wel te vreden zijnde, hem nochtans gelieven, 3. op den wegh ontmoet ende verscheurt hy eenen jongen leeuw, 5. In welckes aes hy in ’t weder keeren honigh vindt, 8. Houdt bruyloft, ende stelt sijne bygevoeghde Philistijnsche metgesellen een raetsel voor, met belofte ende bedingh eener vereeringe, 10. waer van sijne vrouwe de verklaringe door ingeven der Philistijnen hem afperst ende ontdeckt, 15. Dies Simson dertigh Philistijnen van Askelon doot, ende betaelt sijnen metgesellen de beloofde vereeringe, 19. sijne vrouwe wort aen eenen anderen gegeven, 20. | |
1ENde Simson gingh af na Ga naar margenoot1 Thimnath: ende gesien hebbende eene vrouwe te Thimnath, van de dochteren der Philistijnen; | |
2Soo gingh hy opwaerts, ende gaf het sijnen vader ende sijner moeder te kennen, ende seyde; Ick heb een vrouwe gesien te Thimnath, van de dochteren der Philistijnen: nu dan, Ga naar margenoot2 neemt my die tot eene vrouwe. | |
3Maer sijn vader seyde tot hem, mitsgaders sijne moeder; Is’er geene vrouwe onder de dochteren uwer Ga naar margenoot3 broederen, ende onder al mijn volck, dat ghy henen gaet, om eene vrouwe te nemen van de Philistijnen, die Ga naar margenoot4 onbesnedene? ende Simson seyde tot sijnen vader; Ga naar margenoot5 Neemt my die, want sy is Ga naar margenoot6 bevalligh in mijne oogen. | |
4Sijn vader nu, ende sijne moeder en wisten niet, dat dit van den Ga naar margenoot7 HEERE was; dat Ga naar margenoot8 hy gelegentheyt sochte Ga naar margenoot9 van de Philistijnen: want de Philistijnen Ga naar margenoot10 heerscheden te dier tijt over Israël. | |
5Alsoo gingh Simson met sijnen Ga naar margenoot11 vader ende sijne moeder henen af, na Thimnath: als sy nu quamen tot aen de wijngaerden van Thimnath; siet daer, een Ga naar margenoot12 jonge leeuw, brullende hem te gemoete. | |
6Doe wert de Geest des HEEREN Ga naar margenoot13 veerdigh over hem, dat hy Ga naar margenoot14 hem van een scheurde, gelijck men een bocksken van een scheurt, ende daer en was Ga naar margenoot15 niets in sijne hant: doch hy en gaf sijnen vader ende sijner moeder niet te kennen, wat hy gedaen hadde. | |
7Ende hy quam af, ende Ga naar margenoot16 sprack tot de vrouwe: ende sy Ga naar margenoot17 beviel in Simsons oogen. | |
8Ende na Ga naar margenoot18 sommige dagen quam hy weder om haer te Ga naar margenoot19 nemen; Doe weeck hy Ga naar margenoot20 af, om het aes des leeuwen te besien: ende siet, een bijenswerm was in het lichaem des leeuwen, met honigh. | |
9Ende hy nam Ga naar margenoot21 dien in sijne handen, ende gingh voort, al gaende ende etende; ende hy gingh tot sijnen vader ende tot sijne moeder, ende gaf hen [daer van,] ende sy aten: doch hy en gaf hen niet te kennen, dat hy den honigh uyt het lichaem des leeuwen genomen hadde. | |
10Als nu sijn vader afgekomen was tot die vrouwe; soo maeckte Simson aldaer Ga naar margenoot22 eene bruyloft: want alsoo plachten de jongelingen te doen. | |
11Ende het geschiedde, als Ga naar margenoot23 sy hem sagen; soo Ga naar margenoot24 namen sy dertigh metgesellen, die by hem souden zijn. | |
12Simson dan seyde tot hen; Ick sal nu u-lieden een Ga naar margenoot25 raetsel te raden geven; in-[kolom]dien ghy my dat in de seven dagen deser bruyloft Ga naar margenoot26 wel sult verklaren ende uytvinden, soo sal ick u-lieden geven dertigh Ga naar margenoot27 fijne lijnwaets kleederen, Ga naar margenoot28 ende dertigh Ga naar margenoot29 wisselkleederen. | |
13Ende indien ghy ’t my niet sult konnen verklaren, soo sult ghylieden my geven dertigh fijne lijnwaets kleederen, ende dertigh wisselkleederen: ende sy seyden tot hem; Geeft u raetsel te raden, ende laet het ons hooren. | |
14Ende hy seyde tot hen; Ga naar margenoot30 Spijse gingh uyt van den Ga naar margenoot31 eter, ende Ga naar margenoot32 soetigheyt gingh uyt van den stercken: ende sy en konden dat raetsel in drie dagen niet verklaren. | |
15Daer na geschiedde ’t op den Ga naar margenoot33 sevenden dagh, dat sy tot Simsons huysvrouwe seyden, Ga naar margenoot34 Overreedt uwen man, dat hy ons dat raetsel verklare, op dat wy niet misschien u, ende uwes vaders huys met vyer verbernen: hebt ghylieden ons genoodight om Ga naar margenoot35 het onse te besitten? ende Ga naar margenoot36 is ’t soo niet? | |
16Ende Simsons huysvrouwe weende voor hem ende seyde; Ga naar margenoot37 Ghy haett my maer, ende en hebt my niet lief; ghy hebt den Ga naar margenoot38 kinderen mijns volcks een raetsel te raden gegeven, ende en hebt het my niet verklaert: ende hy seyde tot haer; Siet, ick en hebbe het mijnen vader ende mijner moeder niet verklaert, soud’ick het u dan verklaren? | |
17Ende sy weende voor hem op den Ga naar margenoot39 sevenden der dagen, in dewelcke sy dese bruyloft hadden: Soo geschiedde ’t op den sevenden dagh, dat hy het haer verklaerde, want sy perste hem; ende sy verklaerde dat raetsel den kinderen hares volcks. | |
18Doe seyden de mannen der stadt tot hem, op den sevenden dagh, eer de sonne onder gingh; Wat is soeter dan honigh? ende wat is stercker dan een leeuw? Ende hy seyde tot hen; Soo ghy met mijn Ga naar margenoot40 kalf niet haddet geploeght, ghy en soudet mijn raetsel niet hebben uytgevonden. | |
19Doe wert de Geest des HEEREN Ga naar margenoot41 veerdigh over hem, ende hy gingh af na Ga naar margenoot42 de Askeloniten, ende sloegh van hen dertigh man; ende hy nam haer Ga naar margenoot43 gewaet, ende gaf de Ga naar margenoot44 wisselkleederen den genen, die dat raetsel verklaert hadden: doch sijn toorn ontstack, ende hy gingh op in sijns Ga naar margenoot45 vaders huys. | |
20Ende Simsons huysvrouwe Ga naar margenoot46 wert Ga naar margenoot47 sijnes metgesellen, die Ga naar margenoot48 hem vergeselschapt hadde. |
|