Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGodt plaeght Israël om harer sonden wille door den Koningh Iabin, wiens Velt-overste was Sisera, versen 1, 2, etc. daer na verweckt Godt de Prophetisse Debora, die Barak van sijnent wegen belast op te trecken tegen Sisera, met belofte van overwinninge, ende sy treckt met hem op, 4, etc. Het heyrleger van Sisera wort schricklick verslagen, 15. Iaël verberght den vluchtenden Sisera, ende brenght hem om in hare tente, 17. De Koningh Iabin wort uytgeroeyt, 24. | |
1MAer de kinderen Israëls voeren voort te doen dat quaet was in de oogen des HEEREN: als Ehud gestorven was. | |
2Soo Ga naar margenoot1 verkochtse de HEERE in de hant van Ga naar margenoot2 Iabin, Koningh der Ga naar margenoot3 Canaaniten, die tot Ga naar margenoot4 Hazor regeerde: ende sijn Krijghs-overste was Ga naar margenoota Sisera: Ga naar margenoot5 die selve nu woonde tot Ga naar margenoot6 Haroseth der Heydenen. | |
3Doe riepen de kinderen Israëls tot den HEERE: want hy hadde negen hondert ysere wagenen, ende hy hadde de kinderen Israëls met gewelt onderdruckt, twintigh jaer. | |
4Debora nu, eene Ga naar margenoot7 vrouwe, die eene Prophetisse was, de huysvrouwe van Ga naar margenoot8 Lappidoth, dese richtede te dier tijt Israël. | |
5Ende sy woonde onder den Ga naar margenoot9 Palmboom van Debora, tusschen Rama ende tusschen Beth-El, op het geberghte Ephraims, ende de kinderen Israëls gingen op tot haer, Ga naar margenoot10 ten gerichte. | |
6Ende sy sondt henen, ende riep Ga naar margenootb Barak, den sone Abinoams, van Ga naar margenoot11 Kedes Naphtali: ende sy seyde tot hem: Ga naar margenoot12 Heeft de HEERE de Godt Israëls, niet geboden: Gaet henen ende Ga naar margenoot13 treckt op den bergh Ga naar margenoot14 Thabor, ende neemt met u tien duysent man, van de kinderen Naphtali, ende van de kinderen Zebulons? | |
7Ende ick sal aen de beke Ga naar margenootc Kison tot u Ga naar margenoot15 trecken den Sisera, Iabins Krijghs-overste, met sijne wagenen, ende sijne menighte: ende ick sal hem in uwe hant geven? | |
8Doe seyde Barak tot haer; Indien ghy met my trecken sult, soo sal ick henen trecken: maer indien ghy niet met my sult trecken, soo en sal ick niet trecken. | |
9Ende sy seyde: Ick Ga naar margenoot16 sal sekerlick met u trecken, behalven dat de eere uwe niet sal zijn, Ga naar margenoot17 op desen wegh, dien ghy wandelt: want de HEERE sal Sisera Ga naar margenoot18 verkoopen in de hant eener Ga naar margenoot19 vrouwe: alsoo maeckte Debora haer op, ende toogh met Barak na Kedes. | |
10Doe riep Barak Zebulon ende | |
[Folio 105r\ Sisera. Debora, Barak. Lofsangh.]
| |
Naphtali by een tot Kedes, Ga naar margenoot20 ende hy toogh op, op sijne voeten, [met] tien duysent man: oock toogh Debora met hem op. | |
11Ga naar margenoot21 Heber nu, de Ga naar margenoot22 Keniter, hadde sich afgesondert van Ga naar margenoot23 Kain, uyt de kinderen Ga naar margenootd van Ga naar margenoot24 Hobab, Moses schoonvader: ende hy hadde sijne tenten opgeslagen tot aen de eycke in Zaanajm, die by Kedes is. | |
12Doe boodtschapten sy Sisera, dat Barak, Abinoams sone, op den bergh Thabor getogen was. | |
13Soo Ga naar margenoot25 riep Sisera alle sijne wagenen by een, negen hondert ysere wagenen, ende al het volck, dat met hem was, van Harozeth der Heydenen tot de beke Kison. | |
14Debora dan seyde tot Barak; Maeckt u op, want dit is de dagh, in welcken de HEERE Sisera in uwe hant gegeven heeft; Ga naar margenoot26 is de HEERE niet Ga naar margenoot27 voor u aengesichte henen uytgetogen? Soo trock Barak van den bergh Thabor af, ende tien duysent man achter hem. | |
15Ga naar margenoote Ende de HEERE Ga naar margenoot28 versloegh Sisera, met alle [sijne] wagenen, ende het gantsche heyrleger, door de Ga naar margenoot29 scherpte des sweerts, voor Baraks aengesichte: dat Sisera van den wagen af klom, ende vluchtede op sijne voeten. | |
16Ende Barak jaeghdese na, achter de wagenen ende achter het heyrleger, tot aen Harozeth der Heydenen. ende het gantsche heyrleger van Sisera viel door de scherpte des sweerts, datter niet over en bleef Ga naar margenoot30 tot eenen toe. | |
17Maer Sisera vluchtede op sijne voeten na de tente van Iaël, de huysvrouwe van Heber, den Keniter: Want daer was vrede tusschen Iabin, den Koningh van Hazor, ende tusschen het huys Hebers, des Keniters. | |
18Iaël nu gingh uyt, Sisera te gemoete, ende seyde tot hem: Wijckt in, mijn heer, wijckt in tot my, en vreest niet: ende hy weeck tot haer in de tente, ende sy bedeckte hem met eenen Ga naar margenoot31 deken. | |
19Ga naar margenootf Daer na seyde hy tot haer; Geeft my doch een weynigh waters te drincken, want my dorstet: doe opende sy eene melckflessche, ende gaf hem te drincken, ende deckte hem toe. | |
20Oock seyde hy tot haer; Staet in de deure der tente: ende het zy, soo yemant sal komen, ende u vragen, ende seggen; Is hier yemant? dat ghy segget: Ga naar margenoot32 Niemant. | |
21Ga naar margenoot33 Daer na nam Iaël Hebers huysvrouwe, eenen nagel Ga naar margenoot34 der tente, ende greep eenen hamer in hare hant, ende gingh stillekens tot hem in, ende dreef den nagel in den slaep sijns hoofts, dat hy in der aerde Ga naar margenoot35 vast wert: hy nu was met eenen diepen slaep bevangen, ende vermoeyt, ende sterf. | |
22Ende siet, Barak vervolghde Sisera, ende Iaël gingh uyt hem te gemoete, ende seyde tot hem; Komt, ende ick sal u den man wijsen, dien ghy soeckt, soo quam hy tot haer in, ende siet, Sisera lagh doot, ende de nagel was in den slaep sijns hoofts. | |
23Alsoo heeft Godt te dien dage Iabin, den Koningh van Canaan, t’onder gebracht, voor het aengesichte der kinderen Israëls. | |
24Ende de hant der kinderen Israëls Ga naar margenoot36 gingh steeds voort, ende wert hardt over Iabin, den Koningh van Canaan, tot dat sy Iabin, den Koningh van Canaan, hadden uytgeroeyt. |
|