Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijVan het houden der Feesten, als Paesschen, vers 1, etc. Pincksteren, 9. Loofhutten-feest, 13. wie, waer, ende hoe sy op dese Feesten moesten verschijnen, 16. van het ampt der Richteren, 18. van afgodische bosschen ende pilaren, 21. | |
1NEemt waer de maent Ga naar margenoot1 Abib, dat ghy den HEERE uwen Godt Ga naar margenoota Ga naar margenoot2 Paesschen Ga naar margenoot3 houdet: want in de maent Abib heeft u de HEERE uwe Godt uyt Egypten uytgevoert, Ga naar margenoot4 by nachte. | |
2Dan sult ghy den HEERE uwen Godt het Pascha Ga naar margenoot5 slachten, Ga naar margenoot6 schapen ende runderen, in de plaetse, die de HEERE verkiesen sal om sijnen name aldaer te doen woonen. | |
3Ghy sult Ga naar margenootb niet gedeessemts Ga naar margenoot7 op het selve eten; seven dagen sult ghy ongesuerde [brooden] op ’t selve eten, een broot Ga naar margenoot8 der elende, (want in der haest zijt ghy uyt Egyptenlant uyt getogen,) op dat ghy gedencket aen den dagh uwes uyttreckens uyt Egyptenlant, alle de dagen uwes levens. | |
4Daer en sal by u in seven dagen geen suerdeegh gesien worden in eenige uwe lantpalen: oock en sal Ga naar margenootc van het vleesch, dat ghy aen den avont aen den eersten dagh geslacht sullen hebben, niets tot den morgen overnachten. | |
5Ghy sult het Pascha niet mogen slachten in eene uwer Ga naar margenoot9 poorten, die de HEERE uwe Godt u geeft: | |
6Maer Ga naar margenoot10 aen de plaetse, die de HEERE uwe Godt verkiesen sal, om [daer] sijnen name te doen woonen, aldaer sult ghy het Pascha slachten aen den avont: als de Ga naar margenoot11 sonne onder gaet, Ga naar margenoot12 ter bestemder tijt uwes uyttreckens uyt Egypten. | |
7Dan sult ghy het Ga naar margenoot13 koken ende eten in de plaetse, die de HEERE uwe Godt verkiesen sal: Ga naar margenoot14 Daer na sult ghy u des morgens keeren, ende gaen henen na uwe Ga naar margenoot15 tenten. | |
8Ses dagen sult ghy ongesuerde [brooden] eten: ende aen den sevenden dagh is een Ga naar margenoot16 verbodts-[dagh] den HEERE uwen Gode; [dan] en sult ghy geen werck doen. | |
9Ga naar margenootd Seven weken sult ghy u tellen: van dat men [met] de Ga naar margenoot17 sickel begint in het staende koorn, sult ghy de seven weken beginnen te tellen. | |
10Daer na sult ghy den HEERE uwen Godt het Feest der Ga naar margenoot18 weken houden; ’t sal eene Ga naar margenoot19 vrywillige schattinge uwer hant zijn, dat ghy geven sult: na dat u de HEERE uwe Godt sal gezegent hebben. | |
11Ende ghy sult vrolick zijn voor ’t aengesichte des HEEREN uwes Godts; ghy, ende uw’ soon, ende uwe dochter, ende uw’ dienstknecht, ende uwe dienstmaeght, ende de Levijt, die in uwe poorten is, ende de vreemdelingh, ende de weese, ende de weduwe, die in ’t midden van u zijn: in de plaetse, die de HEERE uwe Godt sal verkiesen, om sijnen name aldaer te doen woonen. | |
12Ende ghy sult gedencken, dat ghy een dienstknecht geweest zijt in Egypten: ende ghy sult dese insettingen houden ende doen. | |
13Ga naar margenoote Het Feest der Ga naar margenoot20 Loofhutten sult ghy u seven dagen houden: als ghy sult hebben ingesamelt van uwen dorschvloer ende van uwe wijnpersse. | |
14Ende ghy sult vrolick zijn op u feest: ghy, ende uwe soon, ende uwe dochter, ende uw’ dienstknecht, ende uwe dienstmaeght, ende de Levijt, ende de vreemdelingh, ende de weese, ende de weduwe, die in uwe poorten zijn. | |
15Seven dagen sult ghy den HEERE uwen Godt feest houden, in de plaetse die de HEERE verkiesen sal: Ga naar margenoot21 want de HEERE uwe Godt sal u zegenen in | |
[Folio 84v\Gebrecklick-offer. Neder--richters.]
| |
al u inkomen, ende in al het werck uwer handen; daerom sult ghy immers vrolick zijn. | |
16Ga naar margenootf Drie mael in het jaer sal alles, wat manlick onder u is, voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts verschijnen, in de plaetse, die hy verkiesen sal: op het Feest der ongesuerde [brooden,] ende op het Feest der weken, ende op het Feest der Loofhutten: Ga naar margenootg maer het en sal niet ledigh voor het aengesicht des HEEREN verschijnen: | |
17Een yeder Ga naar margenoot22 na de gave sijner hant: na den zegen des HEEREN uwes Godts dien hy u gegeven heeft. | |
18Ga naar margenoot23 Richters ende Amptlieden sult ghy u stellen in alle uwe poorten, die de HEERE uwe Godt u geven sal, Ga naar margenoot24 onder uwe stammen: dat sy het volck richten met een gerichte der gerechtigheyt. | |
19Ghy sult het gerichte niet buygen, ghy sult Ga naar margenooth het Ga naar margenoot25 aengesicht niet kennen: oock en sult ghy Ga naar margenooti geen geschenck nemen; want het geschenck verblint de oogen der wijsen, ende verkeert de Ga naar margenoot26 woorden der rechtveerdigen. | |
20Ga naar margenoot27 Gerechtigheyt, gerechtigheyt sult ghy najagen: op dat ghy levet, ende erflick besittet het lant, dat u de HEERE uwe Godt geven sal. | |
21Ghy sult u geen bosch planten Ga naar margenoot28 van eenigh geboomte; Ga naar margenoot29 by den altaer des HEEREN uwes Godts, dien ghy u maken sult. | |
22Oock en sult ghy u geen Ga naar margenoot30 opgericht beelt stellen, het welcke de HEERE uwe Godt haett. |
|