Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijHoe het volck Godts sich moeste houden tegens eenen valschen Propheet, die hen soude soecken te brengen tot afval van den waren Godt, vers 1, etc. als oock tegens andere, selfs de naeste ende beste vrienden, radende tot afgoderije, 6. Item, tegens eene afgevallene stadt, 12. | |
1WAnneer een Ga naar margenoot1 Propheet, ofte Ga naar margenoot2 droomdroomer in het midden [kolom] van u sal opstaen, ende u Ga naar margenoot3 geven een teecken oft wonder; | |
2Ga naar margenoot4 Ende dat teecken, ofte dat wonder komt, dat hy tot u gesproken hadde, seggende: Laet ons andere goden, die ghy niet gekent en hebt, Ga naar margenoot5 na volgen ende hen dienen: | |
3Ghy en sult na de woorden van dien Propheet, ofte na dien droomdroomer niet hooren: want de HEERE uwe Godt Ga naar margenoot6 versoeckt u-lieden, om te weten, oft ghy den HEERE uwen Godt lief hebt met u gantsche herte, ende met uwe gantsche ziele | |
4Den HEERE uwen Godt sult ghy na volgen, ende hem vreesen: ende sijne geboden sult ghy houden, ende sijne stemme gehoorsaem zijn, Ga naar margenoota ende hem dienen, ende hem aenhangen. | |
5Ende die selve Propheet, ofte droomdroomer, sal Ga naar margenootb gedoot worden; want hy heeft [tot] eenen afval Ga naar margenoot7 gesproken tegen den HEERE uwen Godt, die u-lieden uyt Egyptenlant heeft uytgevoert, ende u uyt den diensthuyse verlost, om u af te drijven van den wegh, dien u de HEERE uwe Godt geboden heeft, om daer in te wandelen: soo sult ghy Ga naar margenoot8 het boose uyt het midden van u wech doen. | |
6Wanneer uwe Ga naar margenootc broeder, Ga naar margenoot9 uwer moeder sone: ofte uwe soon, oft uwe dochter, oft het wijf Ga naar margenoot10 uwes schoots, ofte uwe vrient, die Ga naar margenoot11 als uwe ziele is, u sal Ga naar margenoot12 aenporren, in het heymelick seggende: Laet ons gaen, ende dienen andere goden, die ghy niet gekent en hebt, ghy, noch uwe vaderen; | |
7Van de goden der volcken, die rontom u zijn, na by u, ofte verre van u: van het een eynde der aerde tot aen het ander eynde der aerde: | |
8Soo en sult ghy hem niet te wille zijn, ende na hem niet hooren: oock sal uwe ooge sijner niet verschoonen, ende ghy en sult u niet ontfermen, nochte hem verbergen. | |
9Maer ghy sult hem Ga naar margenoot13 sekerlick dootslaen; Ga naar margenootd uwe hant sal Ga naar margenoot14 eerst tegens hem zijn, om hem te dooden: ende daer na de hant des gantschen volcks. | |
10Ende ghy sult hem met steenen steenigen, dat hy sterve: want hy heeft u gesocht af te drijven van den HEERE uwen Godt, die u uyt Egyptenlant, uyt den diensthuyse, uytgevoert heeft. | |
11Op dat het Ga naar margenoote gantsch Israël hoore, ende vreese; ende niet voortvare te doen na dit boose Ga naar margenoot15 stuck in het midden van u. | |
12Wanneer ghy van eene uwer steden, die de HEERE uwe Godt u geeft, om aldaer te woonen, sult hooren seggen: | |
13Daer zijn mannen, Ga naar margenoot16 Belials kinderen, uyt het midden van u uytgegaen, ende hebben de inwoonders harer stadt aengedreven, seggende: Laet ons gaen, ende dienen andere goden, die ghy niet gekent en hebt: | |
14Soo sult ghy ondersoecken, ende naspeuren, ende wel navragen: ende siet, het is de waerheyt, de sake is seker, sulcken grouwel is in het midden van u gedaen: | |
15Soo sult ghy de inwoonders der selver stadt Ga naar margenoot17 gantschelick slaen Ga naar margenoot18 met de scherpte des sweerts; Ga naar margenoot19 verbannende haer, ende alles wat daer in is, oock hare beesten, met de scherpte des sweerts. | |
16Ende allen haren roof sult ghy versamelen in het midden harer strate, ende den HEERE uwen Godt die stadt ende allen haren roof gantsch met vyer verbranden: ende sy sal een Ga naar margenoot20 hoop zijn eeuwighlick, sy sal niet weder gebouwt worden. | |
17Ga naar margenoot21 Oock salder niets van Ga naar margenoot22 het verbannene aen uwe hant kleven, op dat de HEERE sich wende van de hitte sijnes | |
[Folio 83v\Rouwe. Reyne en onreyne dieren.Vry-jaer.]
| |
toorns, ende u geve barmhertigheyt, ende sich uwer erbarme, ende u vermenighvuldige, gelijck als hy uwen vaderen gesworen heeft: | |
18Wanneer ghy de stemme des HEEREN uwes Godts sult gehoorsaem zijn, om te houden alle sijne geboden, die ick u heden gebiede: om te doen Ga naar margenoot23 dat recht is in de oogen des HEEREN uwes Godts. |
|