Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijVerhael van het maken der twee andere tafelen, ende de inschrijvinge der tien geboden in deselve, als oock van de kiste ofte Arke, waer inse van Mose wech geleyt zijn, vers 1, etc. Aarons doot, ende de afsonderinge van den stam Levi tot des HEEREN dienst, 6. Mosis verblijf op den bergh, 10. Een heerlicke vermaninge aen Israël tot Godes vreese, gehoorsaemheyt, ende liefde des naesten, in het bysonder der vreemdelingen, als oock tot de kennisse des waren Godes, met verscheydene beweeghlicke redenen, 12. | |
1Ga naar margenoot1 TEr selver tijt seyde de HEERE tot my; Ga naar margenoota Houwt u twee steenen tafelen, als de eerste, ende klimt tot my op desen bergh: daer na sult ghy u eene Ga naar margenoot2 kiste van hout maken. | |
2Ende ick sal op die tafelen schrijven de woorden, die geweest zijn op de eerste tafelen, die ghy gebroken hebt: ende ghy sultse leggen in die kiste. | |
3Alsoo maeckte ick eene kiste van Ga naar margenoot3 sittimhout, ende hieuw twee steenen tafelen als de eerste: ende ick klom op den bergh, ende de twee tafelen waren in mijner hant. | |
4Doe schreef Ga naar margenoot4 Hy op de tafelen, na het eerste schrift, de Ga naar margenoot5 tien woorden, die de HEERE Ga naar margenoot6 ten dage der versamelinge op den bergh uyt het midden des vyers tot u-lieden gesproken hadde: ende de HEERE gafse my. | |
5Ende ick keerde my, ende gingh af van den bergh, ende leyde de tafelen in de kiste, die ick gemaeckt hadde: ende aldaer Ga naar margenoot7 zijnse, gelijck als de HEERE my geboden heeft. | |
6Ende de kinderen Israëls Ga naar margenootb reysden van Ga naar margenoot8 Beëroth Bene-Iaakan [ende] Mosera: aldaer Ga naar margenootc sterf Aaron, ende wert aldaer begraven, ende sijn soon Eleazar bediende het Priester-ampt in sijne plaetse. | |
7Van daer reysden sy na Ga naar margenootd Ga naar margenoot9 Gudgod: ende van Gudgod na Iotbath, een lant van waterbeken. | |
8Ter selver tijt scheydde de HEERE de stamme Levi uyt, om de Arke des verbonts des HEEREN te dragen, Ga naar margenoot10 om voor het aengesichte des HEEREN te staen, om hem te dienen, ende om Ga naar margenoot11 in sijnen name te zegenen, tot op desen dagh. | |
[Folio 82r\Vermaningen met beloften.]
| |
9Daerom en heeft Ga naar margenoot12 Levi Ga naar margenoote geen deel noch erve met sijne broederen: Ga naar margenoot13 de HEERE, die is sijn erfdeel, gelijck als de HEERE uwe Godt tot hem gesproken heeft. | |
10Ende ick stont op den bergh, als de vorige dagen, Ga naar margenootf veertigh dagen ende veertigh nachten: ende de HEERE Ga naar margenootg verhoorde my oock op dat selve mael; de HEERE en heeft u niet willen verderven. | |
11Maer de HEERE seyde tot my; Staet op, gaet op de reyse, voor het aengesichte des volcks: dat sy in komen, ende erven het lant, dat ick haren vaderen gesworen hebbe, hen te geven. | |
12Nu dan, Israël, wat eyscht de HEERE uwe Godt van u? dan den HEERE uwen Godt te vreesen, in alle sijne Ga naar margenoot14 wegen te wandelen, ende hem lief te hebben, ende den HEERE uwen Godt Ga naar margenooth te dienen; Ga naar margenoot15 met u gantsche herte, ende met uwe gantsche ziele. | |
13Om te houden de geboden des HEEREN, ende sijne insettingen, die ick u heden gebiede: Ga naar margenoot16 u ten goede. | |
14Siet, des HEEREN uwes Godts is de hemel, ende de hemel Ga naar margenoot17 der hemelen; de Ga naar margenooti aerde, ende al wat daer in is. | |
15Ga naar margenoot18 Alleenlick heeft de HEERE lust gehadt aen uwe vaderen, om die lief te hebben: ende heeft haer zaet na hen, u-lieden, uyt alle de volcken verkoren, gelijck het te desen dage is. | |
16Ga naar margenoot19 Besnijdet dan de voorhuyt Ga naar margenootk uwes herten: ende en verhardet uwen Ga naar margenootl necke niet meer. | |
17Want de HEERE uwe Godt, die is een Godt der Ga naar margenoot20 goden, ende Ga naar margenootm Heere der heeren: die groote, die machtige, ende die vreeslicke Godt, die Ga naar margenootn geen Ga naar margenoot21 aengesicht aenneemt, nochte geschenck ontfanght. | |
18Die het recht des weesen ende der weduwe Ga naar margenoot22 doet: ende heeft den vreemdelingh lief, dat hy hem broot ende kleedinge geve. | |
19Daerom sult ghylieden den vreemdelingh lief hebben: want ghy zijt vreemdelingen geweest in Egyptenlant. | |
20Den HEERE uwen Godt sult ghy Ga naar margenooto vreesen, hem sult ghy dienen: ende hem sult ghy Ga naar margenootp aenhangen, ende by sijnen name Ga naar margenoot23 sweeren. | |
21Hy is uwe Ga naar margenoot24 lof, ende hy is uwe Godt: die by u gedaen heeft, dese groote ende vreeslicke dingen, die uwe oogen gesien hebben. | |
22Uwe vaderen togen af na Ga naar margenoot25 Egypten met Ga naar margenootq seventigh Ga naar margenoot26 zielen: ende nu heeft u de HEERE uwe Godt gestelt Ga naar margenootr als de Ga naar margenoot27 sterren des hemels, in menighte. |
|