Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijVermaninge tot gehoorsaemheyt, door verhael van vele groote weldaden Godes aen Israël bewesen, vers 1, etc. Item, door eene beschrijvinge van de schoonheyt ende vruchtbaerheyt des beloofden lants, 7. met waerschouwingen voor hooghmoedt ende vergetenisse Godes ende sijner goetdaden, 10. als oock dreygementen van sware straffen, indien sy ter contrarie souden doen, 19. | |
1Ga naar margenoot1 ALle geboden, die ick u heden gebiede, sult ghy waer nemen om te doen: opdat ghy levet, ende vermenighvuldiget, ende inkomet, ende ’t lant ervet dat de HEERE uwen vaderen gesworen heeft. | |
2Ende ghy sult gedencken alles des weeghs, dien u de HEERE uwe Godt dese veertigh jaer in de woestijne geleyt heeft: op dat hy u verootmoedighde, om u te Ga naar margenoot2 versoecken, om te Ga naar margenoot3 weten wat in u herte was; of ghy sijne geboden soudt houden, of niet. | |
3Ende hy verootmoedighde u, ende liet u hongeren, ende spijsde u met het Ga naar margenoota Man, dat ghy niet en kendet, noch uwe vaderen gekent hadden: op dat hy u bekent maeckte, Ga naar margenootb dat de mensche niet alleen Ga naar margenoot4 van den broode leeft, maer dat de mensche leeft van alles, dat uyt des HEEREN mont Ga naar margenoot5 uyt gaet. | |
4Ga naar margenootc Uwe kleedinge en is aen u niet veroudet, ende uwe voet en is niet Ga naar margenoot6 geswollen dese veertigh jaer. | |
5Bekent dan in u herte; dat de HEERE, uwe Godt, u kastijt, Ga naar margenoot7 gelijck als een man sijnen sone kastijt. | |
6Ende houdt de geboden des HEEREN uwes Godts: Ga naar margenoot8 om in sijne Ga naar margenoot9 wegen te wandelen, ende om hem te vreesen. | |
7Want de HEERE nwe Godt brenght u in een goet lant; een lant van waterbeken, fonteynen, ende diepten, die Ga naar margenoot10 in dalen ende in bergen Ga naar margenoot11 uytvlieten: | |
8Een lant van terwe ende gerste, ende wijnstocken, ende vijghboomen, ende granaet-appelen: een lant van Ga naar margenoot12 oly-rijcke olijfboomen, ende van honigh. | |
9Een lant, daer in ghy Ga naar margenoot13 broot sonder schaersheyt eten sult; daer in u niets ontbreken sal: een lant welckes steenen Ga naar margenoot14 yser zijn, ende uyt welckes bergen ghy koper uythouwen sult. | |
10Ga naar margenoot15 Ga naar margenootd Als ghy dan sult gegeten hebben, ende verzadight zijn, soo sult ghy den HEERE uwen Godt Ga naar margenoot16 loven over dat goede lant, dat hy u sal hebben gegeven. | |
11Wacht u, dat ghy des HEEREN, uwes Godts, niet en vergetet: dat ghy niet en soudt houden sijne Ga naar margenoot17 geboden, ende sijne rechten, ende sijne insettingen, die ick u heden gebiede. | |
12Op dat niet misschien, als ghy sult gegeten hebben ende verzadight zijn; ende goede huysen gebouwt hebben, ende die bewoonen; | |
13Ende uwe runderen ende uwe schapen sullen vermeerdert zijn, oock silver ende gout u sal vermeerdert zijn; ja al, wat ghy hebt, vermeerdert sal zijn;[kolom] | |
14U herte sich als dan verheffe: dat ghy vergetet des HEEREN, uwes Godts, die u uyt Egyptenlant uyt den diensthuyse uytgevoert heeft: | |
15Die u geleyt heeft in die groote ende vreeslicke woestijne, [daer] vyerige slangen, ende schorpioenen, ende dorheyt, daer geen water en was: Ga naar margenoote die u water uyt de Ga naar margenoot18 keyachtige rotze voort brachte: | |
16Die u in de woestijne spijsde met Ga naar margenootf Man, dat uwe vaderen niet gekent en hadden: Ga naar margenoot19 om u te verootmoedigen, ende om u te Ga naar margenoot20 versoecken, op dat hy u Ga naar margenoot21 ten laetsten wel dede: | |
17Ga naar margenoot22 Ende ghy Ga naar margenoot23 in u herte segget: Mijne kracht, ende de sterckte mijner hant heeft my dit Ga naar margenoot24 vermogen verkregen. | |
18Maer ghy sult gedencken des HEEREN, uwes Godts, dat hy ’t is, die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen: op dat hy sijn verbont bevestige, dat hy uwen vaderen gesworen heeft: gelijck het te desen dage is. | |
19Maer indien ’t geschiet, dat ghy des HEEREN, uwes Godts, Ga naar margenoot25 gantschelick vergeett, ende andere goden na volght, ende dientse, ende buyght u voor deselve; soo betuyge ick heden tegens u, dat ghy Ga naar margenoot26 voorseker sult vergaen. | |
20Gelijck de Heydenen, die de HEERE voor u aengesichte verdaen heeft, alsoo sult ghy vergaen: om dat ghy de stemme des HEEREN, uwes Godts, niet gehoorsaem sult geweest zijn. |
|