Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGodt beschrijft de lantpalen van Canaan, vers 1, etc. ende noemtse, die het den kinderen Israëls sullen uytdeylen, 16. | |
1VOorts sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
2Gebiedt den kinderen Israëls, ende seght tot hen; Wanneer ghy in het lant Canaan in gaet; soo sal dit het lant zijn, dat u ter erffenisse Ga naar margenoot1 vallen sal; het lant Canaan, na sijne Ga naar margenoot2 lantpalen. | |
3Ga naar margenoota De zuyderhoeck nu sal u zijn van de woestijne Zin, Ga naar margenoot3 aen de zijden van Edom: ende de zuyder lantpale sal u zijn van ’t eynde der Ga naar margenoot4 soutzee tegen ’t Oosten: | |
4Ende dese lantpale sal u omgaen van ’t Zuyden na den opgangh van Ga naar margenoot5 Akrabbim, ende doorgaen na Zin; ende Ga naar margenoot6 hare uytgangen sullen zijn, Ga naar margenoot7 van het Zuyden na Kades-Barnea: ende sy sal uytgaen na Ga naar margenoot8 Hazar-Addar, ende doorgaen na Ga naar margenoot9 Azmon. | |
5Voorts sal dese lantpale omgaen van Azmon na de riviere Ga naar margenoot10 van Egypten: ende hare uytgangen sullen zijn Ga naar margenoot11 na de zee. | |
6Aengaende de lantpale van het Ga naar margenoot12 Westen, daer sal u de Ga naar margenoot13 groote zee de lantpale zijn: Dit sal u lantpale van ’t Westen zijn. | |
7Voorts sal u de lantpale van ’t Noorden dese zijn: van de groote zee af sult ghy u den bergh Ga naar margenoot14 Hor afteeckenen. | |
8Van den bergh Hor sult ghy afteeckenen tot daer men komt te Ga naar margenoot15 Hamath: ende de uytgangen deser lantpale sullen zijn na Ga naar margenoot16 Zedad. | |
9Ende dese lantpale sal uytgaen na Ziphron, ende hare uytgangen sullen zijn te Hazar-Enan: dit sal u de noorder lantpale zijn. | |
10Voorts sult ghy u tot eene lantpale [kolom] tegen het Oosten afteeckenen van Hazar-Enan, na Ga naar margenoot17 Sepham. | |
11Ende dese lantpale sal afgaen van Sepham, na Ribla, tegen het Oosten van Ain: daer na sal dese lantpale afgaen, ende strecken langhs den Ga naar margenoot18 oever van de zee Ga naar margenoot19 Cinnereth oostwaert. | |
12Voorts sal dese lantpale afgaen Ga naar margenoot20 langhs de Iordane, ende hare uytgangen sullen zijn aen de soutzee: Dit sal u zijn het lant na sijne lantpalen rontomme. | |
13Ende Mose geboodt den kinderen Israëls, seggende: Dit is ’t lant, dat ghy door het lot ten erve innemen sult, het welcke de HEERE den negen stammen, ende den halven stam te geven geboden heeft. | |
14Want de stam van de kinderen der Rubeniten na het huys harer vaderen, ende de stam van de kinderen der Gaditen na het huys harer vaderen, hebben ontfangen: mitsgaders de halve stam van Manasse, Ga naar margenoot21 heeft hare erffenisse ontfangen. | |
15Twee stammen, ende een halve stam hebben hare erffenisse ontfangen aen dese zijde der Iordane van Iericho oostwaert tegen den Ga naar margenoot22 opgangh. | |
16Voorts sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
17Ga naar margenootb Dit zijn de namen der mannen, die u-lieden dat lant ten erve sullen uytdeylen: Eleazar de Priester, ende Iosua de sone van Nun. | |
18Daer toe sult ghy Ga naar margenoot23 uyt elcken stam eenen Oversten nemen, om het lant ten erve uyt te deylen. | |
19Ende dit zijn de namen deser mannen: van den stam Iuda, Caleb, sone van Iephunne. | |
20Ende van den stam der kinderen Simeons, Semuël, sone van Ammihud. | |
21Van den stam Benjamin, Elidad, sone van Chislon. | |
23Van de kinderen Iosephs; van den stam der kinderen Manasses, de Overste Hanniel, sone van Ephod. | |
24Ende van den stam der kinderen Ephraims, de Overste Kemuël, sone van Siphtan. | |
25Ende van den stam der kinderen Zebulons, de Overste Elizaphan, sone van Parnach. | |
26Ende van den stam der kinderen Issaschars, de Overste Paltiël, sone van Azzan. | |
27Ende van den stam der kinderen Asers, de Overste Ahihud, sone van Selomi. | |
28Ende van den stam der kinderen van Naphtali, de Overste Pedaël, sone van Ammihud. | |
29Dit zijnse, dien de HEERE Ga naar margenoot25 geboden heeft, den kinderen Israëls de erffenissen uyt te deylen, in den lande Canaan. |
|