Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDen Israëliten wort geboden krijgh te voeren tegen de Midianiten, vers 1, etc. met een leger van twaelf duysent mannen, ende Pinehas de sone Eleazars, 4. dewelcke de Midianiten overwinnen, 7. keeren weder tot de hare, met de gevangene, ende den buyt, 12. worden van Mose onthaelt met berispinge, over het gene sy qualick gedaen hadden, 14. ende met bevel van het gene sy doen souden, 17. Wet rakende de deelinge van den buyt, 25. met de uytvoeringe der wet, ende de somme des buyts, 31. ende het deel des HEEREN, dat den Priesteren, ende Leviten toe quam, 41. de Overste des heyrs doen den HEERE eene offerhande, 48. die in den Tabernakel ter gedachtenisse bewaert wert, 54. [kolom] | |
1ENde de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
2Ga naar margenoota Neemt de Ga naar margenoot1 wrake der kinderen Israëls van de Midianiten: Ga naar margenoot2 Ga naar margenootb daer na sult ghy versamelt worden tot uwe volckeren. | |
3Mose dan sprack tot het volck, seggende; Dat sich mannen uyt u Ga naar margenoot3 ten strijde toerusten, ende datse tegen de Midianiten zijn, om de wrake Ga naar margenoot4 des HEEREN te doen aen de Midianiten. | |
4Ga naar margenoot5 Van elcken stam onder alle stammen Israëls, sult ghy een duysent ten strijde senden. | |
5Alsoo werden gelevert uyt den duysenden Israëls duysent van elcken stam: twaelf duysent toegeruste ten strijde. | |
6Ende Mose sondtse ten strijde, duysent van elcken stam; haer, ende Ga naar margenoot6 Pinehas den sone Eleazars des Priesters ten strijde, met de Ga naar margenoot7 heylige vaten, ende de trompetten des geklancks in sijne hant. | |
7Ende sy streden tegen de Midianiten; gelijck als de HEERE Mose geboden hadde: ende sy doodden al wat mannelick was. | |
8Daer toe doodden sy boven hare verslagene, de Ga naar margenoot8 Koningen der Midianiten; Ga naar margenootc Evi, ende Rekem, ende Ga naar margenoot9 Zur, ende Hur, ende Reba, vijf Koningen der Midianiten: oock dooden sy met den sweerde Ga naar margenoot10 Bileam, den sone Beors. | |
9Maer de kinderen Israëls namen de wijven der Midianiten, ende hare kinderkens gevangen: sy roofden oock alle hare beesten, ende al haer vee, ende al haer vermogen. | |
10Voorts alle hare steden Ga naar margenoot11 met hare woonplaetsen, ende alle hare borchten, verbrandden sy met vyer: | |
12Daer na brachten sy de Ga naar margenoot12 gevangene, ende den buyt, ende den roof tot Mose, ende tot Eleazar den Priester, ende tot de vergaderinge der kinderen Israëls in het leger; in de vlacke velden Moabs, dewelcke zijn aen de Ga naar margenoot13 Iordane van Iericho. | |
13Maer Mose, ende Eleazar de Priester, ende alle Overste der vergaderinge, gingen uyt hen te gemoete; tot buyten voor het leger. | |
14Ende Mose wert grootelicks vertoornt tegen de Bevelhebberen des heyrs, de Hooftlieden der duysenden, ende de Hooftlieden der honderden, die uyt den strijt van die oorloge quamen. | |
16Siet, dese waren door Ga naar margenoote Bileams Ga naar margenoot15 raet, den kinderen Israëls, om oorsake der overtredinge tegen den HEERE te geven, in de sake van Peor: waer door Ga naar margenoot16 die plage wert onder de vergaderinge des HEEREN: | |
17Ga naar margenootf Nu dan, doodet al wat mannelick is, onder de kinderkens: ende doodet alle vrouwe, die Ga naar margenoot17 door byligginge des mans eenen man Ga naar margenoot18 bekent heeft. | |
18Doch alle de kinderkens Ga naar margenoot19 van vrouwlick geslachte, die de byligginge des mans niet bekent en hebben; laet voor u-lieden leven. | |
[Folio 74r\Der Midianiten buyt--gedeylt.]
| |
19Ende ghylieden legert u buyten het leger Ga naar margenoot20 seven dagen: een yeder die eenen Ga naar margenoot21 mensche gedoot, ende een yeder die eenen verslagenen sult aengeroert hebben, sult u op den derden dagh, ende op den sevenden dagh Ga naar margenoot22 ontsondigen, ghy, ende uwe gevangene. | |
20Oock sult ghy alle kleedinge, ende alle gereetschap van vellen, ende alle geyten[hayren] werck, ende alle gereetschap van hout, Ga naar margenoot23 ontsondigen. | |
21Ende Eleazar de Priester seyde tot de Ga naar margenoot24 krijghslieden, die tot dien strijt getogen waren; Dit is de insettinge der wet die de HEERE Mose geboden heeft. | |
22Alleen Ga naar margenoot25 het gout, ende het silver, het koper, het yser, het tin, ende het loot: | |
23Alle dingh, Ga naar margenoot26 dat het vyer lijdt, sult ghy door het vyer laten doorgaen, dattet reyn worde, evenwel sal ’t Ga naar margenootg door Ga naar margenoot27 het water der afsonderinge ontsondight worden: maer al dat het vyer niet en lijdt, sult ghy door het water laten doorgaen. | |
24Ghy sult oock uwe kleederen op den sevensten dagh wasschen, dat ghy reyn wordet: ende daer na sult ghy in het leger komen. | |
25Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
26Neemt op de somme des buyts Ga naar margenoot28 der gevangenen, van menschen, ende van beesten; ghy, ende Eleazar de Priester, ende de Hoofden van de vaderen der vergaderinge. | |
27Ende Ga naar margenooth deelt den buyt Ga naar margenoot29 in twee helften tusschen de gene die den strijt aengegrepen hebben, die tot den krijgh uyt gegaen zijn; ende tusschen de gantsche vergaderinge. | |
28Daer na sult ghy Ga naar margenoot30 eene schattinge voor den HEERE heffen, van den oorloghs-mannen die tot desen krijgh uytgetogen zijn, van vijf hondert eene Ga naar margenoot31 ziele, uyt de menschen, ende uyt de runderen, ende uyt de ezelen, ende uyt de Ga naar margenoot32 schapen. | |
29Van hare helft sult ghy het nemen, ende den Priester Eleazar geven Ga naar margenoot33 ter heffinge des HEEREN. | |
30Maer van de helft Ga naar margenoot34 der kinderen Israëls sult ghy Ga naar margenoot35 eenen gevangenen van vijftigh nemen, uyt de menschen, uyt de runderen, uyt de ezelen, ende uyt de schapen, uyt Ga naar margenoot36 alle de beesten: ende ghy sultse den Leviten geven Ga naar margenoot37 die de wacht des Tabernakels des HEEREN waer nemen. | |
31Ende Mose, ende Eleazar de Priester deden, gelijck als de HEERE Mose geboden hadde. | |
32De buyt nu, Ga naar margenoot38 ’t overschot des roofs, dat het Ga naar margenoot39 krijghsvolck gerooft hadde, was; ses hondert duysent, ende seventigh duysent, ende vijf duysent Ga naar margenoot40 schapen: | |
33Ende twee en seventigh duysent runderen: | |
34Ende een en sestigh duysent ezelen: | |
35Ende der menschen zielen, uyt de wijven, die geene byligginge des mans bekent en hadden, alle zielen waren twee en dertigh duysent. | |
36Ende de helft [te weten] het deel der gener, die tot desen krijgh uytgetogen waren, was, in getale, drie hondert duysent, ende dertigh duysent, ende seven duysent, ende vijf hondert schapen. | |
37Ende Ga naar margenoot41 de schattinge voor den HEERE van schapen was, ses hondert, vijf en seventigh. | |
38Ende de runderen waren ses en dertigh duysent: ende hare schattinge voor den HEERE twee en seventigh.[kolom] | |
39Ende de ezelen waren dertigh duysent ende vijf hondert: ende hare schattinge voor den HEERE was een en sestigh: | |
40Ende der menschen zielen waren sestien duysent: ende hare schattinge voor den HEERE twee en dertigh zielen. | |
41Ga naar margenooti Ende Mose gaf Eleazar den Priester de schattinge der heffinge des HEEREN: gelijck als de HEERE Mose geboden hadde. | |
42Ende van Ga naar margenoot42 der kinderen Israëls helft; welcke Mose afgedeelt hadde, van de mannen die gestreden hadden: | |
43(Het Ga naar margenoot43 halve deel nu der vergaderinge was uyt de schapen, drie hondert duysent, ende dertigh duysent, seven duysent en vijf hondert. | |
44Ende de runderen waren ses en dertigh duysent: | |
45Ende de ezelen dertigh duysent, ende vijf hondert: | |
46Ende der menschen zielen sestien duysent.) | |
47Van die helft, der kinderen Israëls, nam Mose Ga naar margenoot44 eenen gevangenen uyt vijftigh, van menschen, ende van beesten; ende hy gafse den Leviten, die de wacht van den Tabernakel des HEEREN waer namen, gelijck als de HEERE Mose geboden hadde. | |
48Doe traden tot Mose de Bevelhebbers, die over de duysenden des heyrs waren; de Hooftlieden der duysenden, ende de Hooftlieden der honderden: | |
49Ende sy seyden tot Mose; Uwe knechten hebben opgenomen de somme der krijghslieden, die Ga naar margenoot45 onder onse hant geweest zijn: ende Ga naar margenoot46 uyt ons en gebreeckt niet een man. | |
50Daerom hebben wy eene offerhande des HEEREN gebracht, een yeder dat hy Ga naar margenoot47 gekregen heeft, een gouden Ga naar margenoot48 vat, een Ga naar margenoot49 keten, ofte een armringh, een vingerringh, een oorringh, ofte Ga naar margenoot50 een afhangenden gordel, om voor onse zielen Ga naar margenoot51 versoeninge te doen, voor het aengesicht des HEEREN. | |
51Soo nam Mose, ende Eleazar de Priester, van hen het gout: Ga naar margenoot52 alle welgewrochte vaten: | |
52Ende al het gout der heffinge, dat sy den HEERE offerden, was sestien duysent seven hondert ende vijftigh Ga naar margenoot53 sikels: van de Hooftlieden der duysenden, ende van de Hooftlieden der honderden. | |
53Aengaende de krijghslieden, een yegelick Ga naar margenoot54 hadde Ga naar margenootk gerooft voor hemselven. | |
54Soo nam Mose, ende Eleazar de Priester, dat gout van de Hooftlieden der duysenden, ende der honderden: ende sy brachten het in de Tente der t’samenkomste Ga naar margenoot55 ter gedachtenisse voor de kinderen Israëls, voor het aengesichte des HEEREN. |
|