Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijWetten van Offerhanden, die op sekere gesette tijden geoffert moesten worden, vers 1, etc. als van het dagelicks brand-offer, des morgens, 3. met sijn spijs-offer ende sijn dranck-offer, 7. ende des avonts, 8. van des Sabbaths-offer, 9. van ’t brand-offer der nieuwe maenden, 11. met sijn spijs-offer, dranck-offeren, ende sond-offer, 12. van des Paesschen-feests tijt, 16. offerhanden, 19. ende gedurigheyt, 24. Van het Pinckster-feest, ende sijne offerhanden, 26. | |
1VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
2Gebiedt den kinderen Israëls, ende seght tot hen; Mijne offerhande, mijne Ga naar margenoot1 spijse voor mijne Ga naar margenoot2 vyer-offeren, Ga naar margenoot3 mijnen lieflicken reucke, sult ghy waer nemen, om my te offeren op sijnen gesetten tijt. | |
3Ende ghy sult tot hen seggen: Dit is het vyer-offer, ’t welck ghy den HEERE offeren sult: Ga naar margenoota twee volkomene Ga naar margenoot4 eenjarige lammeren des daeghs, ten Ga naar margenoot5 gedurigen Ga naar margenoot6 brand-offer. | |
4Het een lam sult ghy bereyden des morgens; ende het ander lam sult ghy bereyden Ga naar margenoot7 tusschen de twee avonden: | |
5Ga naar margenootb Ende een Ga naar margenoot8 tiende deel eener Epha meelbloeme ten Ga naar margenootc Ga naar margenoot9 spijs-offer; gemenght met het vierendeel eenes Ga naar margenootd Ga naar margenoot10 Hins van gestooten olie. | |
6’t Is het gedurigh brand-offer, het welcke op den bergh Sinai Ga naar margenoot11 ingestelt was ten lieflicken reucke, een vyer-offer den HEERE. | |
7Ende sijn Ga naar margenoot12 dranck-offer sal zijn ’t vierendeel eenes Hins, voor het een lam: in het Ga naar margenoot13 heylighdom sult ghy het dranck-offer des Ga naar margenoot14 stercken drancks, den HEERE Ga naar margenoot15 offeren. | |
8Ende dat ander lam sult ghy bereyden tusschen de twee avonden: gelijck het spijs-offer des morgens, ende gelijck sijn dranck-offer sult ghy het bereyden, ten vyer-offer des lieflicken reucks den HEERE. | |
9Maer op den Sabbathdagh twee volkomene eenjarige lammeren: ende twee tienden meelbloeme, ten spijs-offer, met olie gemenght, mitsgaders sijn dranck-offer. | |
10’t Is het brand-offer des Sabbaths op Ga naar margenoot16 elcken Sabbath: boven het gedurigh brand-offer, ende sijn dranck-offer. | |
11Ende in de Ga naar margenoot17 beginselen uwer maenden sult ghy een brand-offer den HEERE offeren: twee Ga naar margenoot18 jonge varren, ende eenen ram, seven volkomene eenjarige lammeren. | |
12Ende drie tienden meelbloeme ten spijs-offer, met olie gemenght, tot den eenen varre: ende twee tienden meelbloeme ten spijs-offer, met olie gemenght tot den eenen ram. | |
13Ende Ga naar margenoot19 t’elcken een tiende deel meelbloeme ten spijs-offer, met olie gemenght, tot het Ga naar margenoot20 eene lam: het is een brand-offer ten lieflicken reucke, een vyer-offer den HEERE.[kolom] | |
14Ende hare dranck-offeren sullen zijn de helft eenes Hins, tot eenen varre, ende een derde deel eenes Hins tot eenen ram, ende een vierendeel eenes Hins van wijn tot een lam: Dat is het brand-offer der nieuwe mane in Ga naar margenoot21 elcke maent, Ga naar margenoot22 na de maenden des jaers. | |
15Daer toe sal een geytenbock, ten Ga naar margenoot23 sond-offer den HEERE, boven het gedurigh brand-offer bereyt worden, met sijn dranck-offer. | |
16Ga naar margenoote Ende in de eerste maent, op den veertienden dagh der maent; is het Ga naar margenoot24 Paesschen Ga naar margenoot25 den HEERE. | |
17Ende op den vijftienden dagh der selver maent is het Feest: seven dagen sullen ongesuerde [brooden] gegeten worden. | |
18Op den Ga naar margenootf eersten dagh sal Ga naar margenoot26 eene heylige t’samenroepinge zijn: geen dienstwerck en sult ghylieden doen: | |
19Maer ghy sult een vyer-offer, ten brand-offer den HEERE offeren, Ga naar margenoot27 twee jonge varren, ende eenen ram: daer toe seven eenjarige lammeren; volkomen sullen sy u zijn. | |
20Ende haer spijs-offer sal zijn, meelbloeme met olie gemenght: drie tienden tot eenen varre, ende twee tienden tot eenen ram sult ghy bereyden. | |
21Telcken sult ghy een tiende deel bereyden tot een lam, tot die seven lammeren toe: | |
22Daer na eenen bock ten sond-offer, om over u-lieden versoeninge te doen. | |
23Behalven het morgen brand-offer, het welcke tot een gedurigh brand-offer is; sult ghy dese dingen bereyden. | |
24Achtervolgende dese dingen sult ghy des daeghs, seven dagen langh, de spijse des vyer-offers bereyden ten lieffelicken reucke den HEERE: boven dat gedurigh brand-offer sal het bereyt worden, met sijn dranck-offer. | |
25Ende op den sevenden dagh sult ghy eene heylige t’samenroepinge hebben: geen dienstwerck en sult ghy doen. | |
26Insgelijcks op den dagh der eerstelingen, als ghy een Ga naar margenoot28 nieuw spijs-offer den HEERE sult offeren Ga naar margenoot29 na uwe weken, sult ghy eene heylige t’samenroepinge hebben: geen dienstwerck en sult ghy doen. | |
27Dan sult ghy den HEERE Ga naar margenoot30 een brand-offer, ten lieflicken reucke offeren, twee jonge varren, eenen ram, seven eenjarige lammeren; | |
28Ende haer spijs-offer van meelbloeme, met olie gemenght: drie tienden tot eenen varre, twee tienden tot eenen ram. | |
29Telcken een tiende tot een lam; tot die seven lammeren toe: | |
30Eenen geytenbock; om voor u versoeninge te doen. | |
31Behalven het gedurigh brand-offer ende sijn spijs-offer, sult ghyse bereyden: sy sullen u volkomen zijn met hare dranck-offeren. |
|