Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Israëliten begaen hoerdom te Sittim, met de dochteren der Moabiten, ende afgoderije met Baal-Peor, vers 1, etc. De Heere beveelt Mose de afgodendienaers om te brengen, 4. Pinehas doodet Zimri, ende Cozbi, 7. Daerom belooft hem Godt het Priesterdom in eeuwigheyt, 11. Godt beveelt de Midianiten te slaen, 17. om dat sy arghlistelick tegens Israël gehandelt hadden, 18. | |
1ENde Ga naar margenoota Israël verbleef te Ga naar margenoot1 Sittim, ende Ga naar margenoot2 het volck begost te hoereeren, met de dochteren der Ga naar margenoot3 Moabiten. | |
2Ga naar margenootb Ende Ga naar margenoot4 sy noodighden het volck tot de slacht-offeren Ga naar margenoot5 harer goden: ende Ga naar margenoot6 ’t volck Ga naar margenoot7 at, ende het buyghde sich voor hare goden. | |
3Als nu Israël sich koppelde aen Baal-Peor, Ga naar margenootc ontstack de toorn des HEEREN tegen Israël. | |
4Ende de HEERE seyde tot Mose, Ga naar margenootd Neemt Ga naar margenoot8 alle de hoofden des volcks, ende hanghtse Ga naar margenoot9 den HEERE tegen de Ga naar margenoot10 sonne, soo sal de hittigheyt van des HEEREN toorn gekeert worden van Israël. | |
5Doe seyde Mose tot de Richters van Israël: Een yeder doode Ga naar margenoot11 sijne mannen, die sich aen Baal-Peor gekoppelt hebben. | |
6Ende siet, een man uyt de kinderen Israëls quam, ende bracht eene Midianitinne tot Ga naar margenoot12 sijne broederen voor de oogen Mose, ende voor de oogen der gantscher vergaderinge der kinderen Israëls, doe sy weenden voor de deure der Tente der t’samenkomste. | |
7Doe Pinehas de sone Eleazars des soons Aarons des Priesters, [dat] sagh: Ga naar margenoote soo stont hy op uyt het midden der vergaderinge, ende nam een spiesse in sijne hant: | |
8Ende hy gingh den Israëlitischen man na in den hoeren-winckel, ende doorstackse beyde, den Israëlitischen man, ende de vrouwe door haren buyck: Doe wert de plage van over de kinderen Israëls op gehouden. | |
9Ga naar margenootf De gene nu, die aen de plage storven, waren Ga naar margenoot13 vier en twintigh duysent. | |
10Doe sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
11Pinehas de sone Eleazars, des soons Aarons des Priesters, heeft mijne grimmigheyt van over de kinderen Israëls afgewent, dewijle hy Ga naar margenootg mijnen yver ge-yvert heeft in het midden der selver: soo dat ick de kinderen Israëls in mijnen yver niet vernielt en hebbe. | |
12Daerom spreeckt: Siet Ga naar margenoot14 ick Ga naar margenooth geve hem mijn verbont Ga naar margenoot15 des vredes. | |
13Ende hy sal hebben, ende sijn zaet na hem, het Ga naar margenoot16 verbont des eeuwigen Priesterdoms: daerom dat hy voor sijnen Godt [kolom] ge-eyvert {ge-yvert}, ende versoeninge gedaen heeft voor de kinderen Israëls. | |
14De name nu des verslagenen Israëlitischen mans, die verslagen was met de Midianitinne, was Zimri de sone Salu, een overste eenes vaderlicken huyses der Simeoniten. | |
15Ende de naem der verslagene Midianitische vrouwe was Cozbi, een dochter Zurs, die een Ga naar margenoot17 hooft was der volckeren eenes vaderlicken huyses onder de Midianiten. | |
16Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
18Want sy hebben vyantlick Ga naar margenootk tegens u-lieden gehandelt door hare listen, die sy listelick tegens u bedacht hebben in de sake van Peor, ende in de sake van Cozbi, de dochter des oversten der Midianiten, hare Ga naar margenoot18 suster, die verslagen is ten dage der plage om de sake van Peor. |
|