Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijVan spijs-offeren, ende dranck-offeren, by andere offeren te doen, vers 1, etc. Offer der eerstelingen des deeghs, 19. Sond-offer voor de gantsche gemeynte, die door afdwalinge ofte onbedachtsaemheyt misdaen heeft, 22. Voor eene ziele alleen, 27. Straffe eens moetwilligen sondaers, 30. Straffe des genen, die op den Sabbath hout op gelesen hadde, 32. Van snoerkens met hemelsblaeuwe draden aen de kleederen, 38. | |
1DAer na sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
2Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende seght tot hen: Wanneer ghy gekomen sult zijn in het Ga naar margenoot1 lant uwer wooningen, dat ick u geven sal; | |
3Ende ghy een vyer-offer den HEERE sult doen, een brand-offer, ofte slacht-offer, Ga naar margenoota Ga naar margenoot2 om af te sonderen eene gelofte, ofte [kolom] in vrywilligen offer, ofte in uwe gesette Ga naar margenoot3 hooghtijden; om den HEERE Ga naar margenootb eenen lieflicken reuck te maken van runderen, ofte van kleyn vee: | |
4Soo sal hy, die sijne offerhande den HEERE offert, Ga naar margenootc een spijs-offer offeren van een Ga naar margenoot4 tiende meelbloeme, gemenght met een Ga naar margenoot5 vierendeel van een Hin olie. | |
5Ende wijn ten dranck-offer, een vierendeel van een Hin, sult ghy bereyden tot een brand-offer, ofte tot een slacht-offer; voor een lam: | |
6Ofte voor eenen ram sult ghy een spijs-offer bereyden, van twee tienden meelbloeme, gemenght met olie, een derden deel van een Hin. | |
7Ende wijn ten dranck-offer, een derden deel van een Hin, sult ghy offeren ten lieflicken reucke den HEERE. | |
8Ende wanneer ghy een Ga naar margenoot6 jongh runt sult bereyden tot een brand-offer, ofte een slacht-offer, om eene gelofte af te sonderen, ofte ten danck-offer den HEERE: | |
9Soo sal Ga naar margenoot7 hy tot een jongh runt offeren, een spijs-offer van drie tienden meelbloeme, gemenght met olie, de helft van een Hin. | |
10Ende wijn sult ghy offeren ten dranck-offer, de helft van een Hin: Tot een vyer-offer van lieflicken reucke den HEERE. | |
11Alsoo sal gedaen worden met den eenen osse, ofte met den eenen ram: ofte met het kleyn vee, van de lammeren, ofte van de geyten: | |
12Na het getal, dat ghy bereyden sult, sult ghy alsoo doen met elck een, na haer getal. | |
13Alle inboorlingh sal dese dingen alsoo doen; offerende een vyer-offer ten lieflicken reucke den HEERE. | |
14Wanneer oock een Ga naar margenoot8 vreemdelingh by u als vreemdelingh verkeert, ofte die in het Ga naar margenoot9 midden van u is, in uwe geslachten, ende hy een vyer-offer sal bereyden ten lieflicken reucke den HEERE: gelijck als ghy sult doen, alsoo sal hy doen. | |
15Ghy gemeynte, het zy u-lieden Ga naar margenootd ende den vreemdelingh, die als vreemdelingh [by u] verkeert, eenerley insettinge: Ga naar margenoot10 ter eeuwiger insettinge by uwe geslachten; Ga naar margenoot11 gelijck ghylieden, alsoo sal de vreemdelingh voor des HEEREN aengesichte zijn. | |
16Eenerley wet, ende eenerley recht sal u-lieden zijn, ende den vreemdelingh, die by u-lieden als vreemdelingh verkeert: | |
17Voorts sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
18Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende seght tot hen: Als ghy sult gekomen zijn in het lant, daer henen ick u in brengen sal: | |
19Soo sal het geschieden, als ghy van het broot des lants sult eten: dan sult ghy den HEERE een hef-offer offeren; | |
20De eerstelingen uwes deeghs, eene koecke sult ghy tot een hef-offer offeren; Ga naar margenoot12 gelijck het hef-offer des dorschvloers sult ghy dat offeren. | |
21Van de eerstelingen uwes deeghs sult ghy den HEERE een hef-offer geven, by uwe geslachten. | |
22Voorts wanneer ghylieden af gedwaelt sult zijn, ende niet gedaen hebben alle dese geboden, die de HEERE tot Mose gesproken heeft, | |
23Alles wat u de HEERE door de hant van Mose geboden heeft; Ga naar margenoot13 van dien dagh af, dat het de HEERE geboden heeft, ende voortaen by uwe geslachten: | |
24So sal het geschieden, indien yet by dwalinge Ga naar margenoot14 gedaen, [ende] voor de oogen der | |
[Folio 66v\Sabbath. Oproer--Kore. etc.]
| |
Ga naar margenoot15 vergaderinge Ga naar margenoot16 [verborgen is,] dat de gantsche vergaderinge eenen varre, een jongh runt, sal bereyden ten brand-offer, ten lieflicken reucke den HEERE, met sijn spijs-offer, ende sijn dranck-offer, na de wijse: ende eenen geytenbock ten sond-offer. | |
25Ende de Priester sal de versoeninge doen voor de Ga naar margenoot17 gantsche vergaderinge der kinderen Israëls, ende het sal hen vergeven worden: want het was eene afdwalinge, ende sy hebben hare offerhande gebracht, een vyer-offer den HEERE, ende haer sond-offer, voor het aengesichte des HEEREN, over hare afdwalinge. | |
26Het sal dan de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls vergeven worden, oock den vreemdelingh, die in ’t midden van haerlieden als vreemdelingh verkeert: want het is den gantschen volcke door dwalinge [over gekomen.] | |
27Ga naar margenoote Ende indien eene Ga naar margenoot18 ziele door afdwalinge gesondight sal hebben, die sal eene Ga naar margenoot19 jarige geyte ten sond-offer offeren. | |
28Ende de Priester sal de versoeninge doen over de dwalende ziele, als sy gesondight heeft door afdwalinge, voor het aengesichte des HEEREN: doende de versoeninge over haer; ende het sal haer vergeven worden. | |
29Den inboorlingh der kinderen Israëls, ende den vreemdelingh, die in haerlieder midden als vreemdelingh verkeert, eenerley wet sal u-lieden zijn, den genen, die het door afdwalinge doet. | |
30Maer de ziele die yets sal gedaen hebben met Ga naar margenoot20 opgehevener hant, het zy van inboorlingen ofte van vreemdelingen, die smadet den HEERE: ende die selve ziele sal Ga naar margenoot21 uytgeroeyt worden uyt het midden van haer volck: | |
31Want sy heeft het woort des HEEREN veracht, ende sijn gebodt vernietight: die selve ziele sal gantschelick uytgeroeyt worden, hare ongerechtigheyt Ga naar margenoot22 is op haer. | |
32Als nu de kinderen Israëls in de woestijne waren, soo vonden sy eenen man, hout lesende op den Sabbathdagh. | |
33Ende die hem vonden hout lesende, brachten hem tot Mose, ende tot Aaron, ende tot de gantsche Ga naar margenoot23 vergaderinge. | |
34Ende Ga naar margenoot24 sy stelden hem in Ga naar margenootf bewaringe: want het en was Ga naar margenoot25 niet verklaert, wat hem gedaen soude worden. | |
35Soo seyde de HEERE tot Mose; Die man sal sekerlick gedoot worden: de gantsche vergaderinge sal hem met steenen steenigen buyten den leger. | |
36Doe brachte hem de gantsche vergaderinge uyt tot buyten den leger, ende sy steenighden hem met steenen, dat hy sterf: gelijck als de HEERE Mose geboden hadde. | |
37Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
38Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende seght tot hen, Ga naar margenootg Dat sy sich Ga naar margenoot26 snoerkens maken aen de hoecken harer kleederen, by hare geslachten: ende op de snoerkens des hoecks sullen sy een hemelsblaeuwen draet setten; | |
39Ende Ga naar margenoot27 hy sal u-lieden aen de snoerkens zijn, op dat ghy het aensiet, ende aen alle de geboden des HEEREN gedencket, ende die doet: ende ghy en sult Ga naar margenoot28 na u herte, ende na uwe oogen niet sporen, die ghy zijt na hoereerende. | |
40Op dat ghy gedenckt ende doet alle mijne geboden, ende uwen Gode heyligh zijt. | |
41Ick ben de HEERE uwe Godt, die u uyt Egyptenlant uytgevoert hebbe, om u Ga naar margenoot29 tot eenen Godt te zijn: Ick ben de HEERE uwe Godt.[kolom] |
|