Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijBeschrijvinge van het gene de twaelf Overste der stammen na de oprechtinge, ende heyliginge des Tabernakels geoffert hebben, in het gemeyne, vers 1, etc. het welcke den Gersoniten, ende den Merariten gegeven wort, 4. watse elck in het bysonder van silveren, ende gouden vaten ende beesten, ter inwyinge des altaers, geoffert hebben, 10. Somma van het geofferde, 84. De maniere hoe Godt met Mose spreeckt, van het versoen-decksel, 89. | |
1ENde het geschiedde Ga naar margenoot1 ten dage als Mose ge-eyndight hadde Ga naar margenoota den Tabernakel op te richten, ende dat hy dien gesalft, ende dien geheylight hadde, ende alle sijne gereetschap, mitsgaders den altaer, ende alle sijne gereetschap: ende hyse gesalft, ende deselve geheylight hadde, | |
2Dat de Ga naar margenoot2 Overste Israëls, de hoofden van het huys harer vaderen offerden: (dese waren de Overste der stammen, die over de getelde stonden.) | |
3Ende sy brachten hare offerhande voor het aengesicht des HEEREN, ses Ga naar margenoot3 overdeckte wagenen, ende twaelf runderen; eenen wagen voor twee Oversten, ende eenen osse voor elck eenen: ende Ga naar margenoot4 brachtense voor den Tabernakel. | |
4Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
5Neemtse van hen, op datse zijn mogen om te bedienen den dienst van de Tente der t’samenkomste: ende ghy sult deselve den Leviten geven, Ga naar margenoot5 eenen yederen na sijnen dienst. | |
6Alsoo nam Mose die wagenen, ende die runderen: ende gaf deselve den Leviten. | |
7Twee wagenen, ende vier runderen gaf hy den sonen Gersons na haren dienst. | |
8Ende Ga naar margenoot6 vier wagenen, ende acht runderen gaf hy den sonen Merari, na haren dienst, Ga naar margenoot7 onder de hant van Ithamar den sone Aarons des Priesters. | |
9Maer den sonen Kohaths en gaf hy niet: want de dienst Ga naar margenoot8 der heyliger dingen was op hen, [die] Ga naar margenoot9 sy op de schouderen droegen. | |
10Ende de Overste offerden ter Ga naar margenoot10 inwyinge des altaers, ten dage als deselve gesalft wert: de Overste dan, offerden hare offerhande Ga naar margenoot11 voor den altaer. | |
11Ende de HEERE seyde tot Mose: Ga naar margenoot12 Elcke Overste sullen (een yegelick op sijnen dagh) hare offerhande offeren ter inwyinge des altaers. | |
12Die nu op den eersten dagh sijne offerhande offerde, was Nahesson de sone Amminadab, Ga naar margenoot13 voor de stamme van Iuda. | |
13Ende sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen,] een silveren sprengh- | |
[Folio 62r\Offerhanden der Oversten.]
| |
becken van seventigh sikelen, na den Ga naar margenoot14 sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, Ga naar margenoot15 ten spijs-offer: | |
14Eene Ga naar margenoot16 reuckschale van tien Ga naar margenoot17 goudene [sikelen] volck {vol} reuckwercks: | |
15Een varre, Ga naar margenoot18 een jongh runt, een ram, een lam Ga naar margenoot19 dat eenjarigh was, Ga naar margenoot20 ten brand-offer: | |
17Ende Ga naar margenoot22 ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf Ga naar margenoot23 eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Nahesson de sone Amminadab. | |
18Op den tweeden dagh offerde Nethaneël de sone Ga naar margenoot24 Zuar, de Overste van Issaschar. | |
19Hy offerde sijne offerhande eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer. | |
21Eenen varre, een jongh runt, eenen ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer: | |
22Eenen geytenbock, ten sond-offer. | |
23Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Nethaneël de sone Zuar. | |
24Op den derden dagh Ga naar margenoot26 [offerde] de Overste der sonen Zebulons, Eliab de sone Helon. | |
25Sijn offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer: | |
26Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: | |
27Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer: | |
28Een geytenbock, ten sond-offer: | |
29Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Eliabs des soons Helon. | |
30Op den vierden dagh [offerde] de Overste der kinderen Rubens, Ga naar margenoot27 Elizur de sone Sedeur. | |
31Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer: | |
32Eene reuckschale van tien goudene [sikelen,] vol reuckwercks: | |
33Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer: | |
34Een geytenbock, ten sond-offer: | |
35Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Elizur de sone Sedeur. | |
36Op den vijfden dagh [offerde] d’Overste der kinderen Simeons, Selumiel de sone Ga naar margenoot28 Zuri Saddai. | |
37Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer:[kolom] | |
38Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: | |
39Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer: | |
40Een geytenbock, ten sond-offer: | |
41Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Selumiëls des soons Zuri Saddai. | |
42Op den sesten dagh [offerde] de Overste der kinderen Gads, Eljasaph de sone Dehuël. | |
43Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: beyde vol meelbloeme gemenght met olie, ten spijs-offer: | |
44Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks; | |
45Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer: | |
46Een geytenbock, ten sond-offer: | |
47Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Eljasaph des soons Dehuël. | |
48Op den sevensten dagh [offerde] de Overste der kinderen Ephraims; Elisama de sone Ammihud. | |
49Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikels,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms, beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer: | |
50Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: | |
51Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer: | |
52Een geytenbock, ten sond-offer: | |
53Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Elisama de sone Ammihud. | |
54Op den achtsten dagh [offerde] de Overste der kinderen Manasse Ga naar margenoot29 Gamaliël de sone Ga naar margenoot30 Pedazur. | |
55Sijne oferhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikels,] een silveren sprenghbecken van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms, beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer: | |
56Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: | |
57Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer: | |
58Een geytenbock, ten sond-offer: | |
59Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande Gamaliëls des soons Pedazur. | |
60Op den negensten dagh [offerde] de Overste der kinderen Benjamins, Abidan de sone van Gedeoni. | |
61Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer: | |
62Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: | |
63Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer: | |
64Een geytenbock, ten sond-offer: | |
65Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige | |
[Folio 62v\Offerhanden der Oversten.Kandelaer.]
| |
lammeren: dat was de offerhande van Abidan, des soons van Gideoni. | |
66Op den tienden dagh [offerde] d’Overste der kinderen Dans, Ahiëzer de sone van Ammi Saddai. | |
67Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer: | |
68Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: | |
69Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer: | |
70Een geytenbock, ten sond-offer: | |
71Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Ahiëzer, de sone van Ammi Saddai. | |
72Ga naar margenoot31 Op den elfden dagh [offerde] de Overste der kinderen Asers; Pagiël de sone Ochran. | |
73Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer: | |
74Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: | |
75Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer: | |
76Een geytenbock, ten sond-offer: | |
77Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Pagiël de sone Ochran. | |
78Op den Ga naar margenoot32 twaelfden dagh [offerde] de Overste der kinderen van Naphtali: Ahira de sone Enan. | |
79Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertigh [sikelen,] een silveren sprenghbecken, van seventigh sikelen, na den sikel des heylighdoms: sy waren beyde vol meelbloeme met olie gemenght, ten spijs-offer: | |
80Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks. | |
81Een varre, een jongh runt, een ram, een lam, dat eenjarigh was, ten brand-offer: | |
82Een geytenbock, ten sond-offer: | |
83Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf eenjarige lammeren: dat was de offerhande van Ahira de sone Enan. | |
84Dat is de inwyinge des altaers van den Oversten Israëls, ten dage als deselve gesalft wert: twaelf silvere schotelen, twaelf silvere sprenghbeckens, twaelf goudene reuckschalen. | |
85Eene silvere schotel was van hondert en dertigh [sikelen,] ende een sprenghbecken van seventigh: Al het silver van de vaten, was twee duysent, ende vier hondert [sikelen,] na den sikel de heylighdoms. | |
86Twaelf goudene reuckschalen vol reuckwercks, elcke reuckschale was van tien [sikelen,] na den sikel des heylighdoms: al het gout der reuckschalen was hondert, ende twintigh [sikelen.] | |
87Alle de runderen ten brand-offer waren twaelf varren, twaelf rammen, twaelf eenjarige lammeren, met haer spijs-offer, ende twaelf geytenbocken ten sond-offer. | |
88Ende alle de runderen, ten danck-offer, waren vier en twintigh varren, de rammen sestigh, de bocken sestigh, de eenjarige lammeren sestigh: dat is de inwyinge des altaers, na dat deselve gesalft was.[kolom] | |
89Ende als Mose in de Ga naar margenoot33 Tente der t’samenkomste gingh, om Ga naar margenoot34 met hem te spreken, soo hoorde hy eene stemme tot hem sprekende van boven het Versoendecksel, het welcke is op de Arke der getuygenisse, Ga naar margenoot35 van tusschen de twee Cherubim: Ga naar margenoot36 alsoo sprack hy tot hem. |
|