Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijWetten van de gelofte der Nazireerschap, vers 1, etc. van de reynigheyt daer in gevoordert, 3. van de wijse hoe een Nazireer, die verontreynight was, moeste versoent worden, 9. van de ceremonien die men gebruycken moeste, als de gelofte volbracht was, 13. van het formulier der zegeninge, het welcke de Priesteren moesten volgen in het zegenen der Gemeynte, 22. | |
1ENde de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
2Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende seght tot hen: wanneer een man ofte eene vrouwe sich af gescheyden sal hebben, belovende de gelofte eenes Ga naar margenoot1 Nazireers, om sich den HEERE af te sonderen; | |
3Van wijn ende stercken dranck sal hy sich af sonderen, wijn-edick, ende edick van stercken Ga naar margenoot2 dranck en sal hy niet drincken, nochte eenige Ga naar margenoot3 vochtigheyt van druyven sal hy drincken, nochte versche, ofte gedrooghde druyven eten. | |
4Alle de dagen sijner Nazireerschap en sal hy niet eten van yets dat van den Ga naar margenoot4 wijnstock des wijns gemaeckt is, van de keernen aen tot de Ga naar margenoot5 basten toe. | |
5Alle de dagen der gelofte sijner Nazireerschap, en sal’t Ga naar margenoota scheermes over sijn hooft niet gaen: tot dat die dagen vervult sullen zijn, die hy sich den HEERE sal af gesondert hebben, sal hy Ga naar margenoot6 heyligh zijn, latende de locken van het hayr sijnes hoofts wassen. | |
6Alle de dagen, die hy sich den HEE- | |
[Folio 61v\Nazireerschap.Priesterlicke zegen.]
| |
RE sal afgesondert hebben, en sal hy tot het Ga naar margenoot7 lichaem eens dooden niet gaen. | |
7Om sijnen vader, ofte om sijne moeder, om sijnen broeder, ofte om sijne suster, om hen en sal hy sich niet verontreynigen, als sy doot zijn: want Ga naar margenoot8 de Nazireerschap sijnes Godts is op sijn hooft. | |
8Alle de dagen sijner Nazireerschap is hy den HEERE heyligh. | |
9Ende soo de gestorvene by hem onversiens haestlick gestorven ware, dat hy Ga naar margenoot9 het hooft sijner Nazireerschap soude verontreynight hebben: soo sal hy op den dagh sijner reyninge sijn hooft Ga naar margenoot10 bescheeren, op Ga naar margenoot11 den sevenden dagh sal hy het bescheeren. | |
10Ende op den achtsten dagh sal hy twee tortelduyven, ofte twee Ga naar margenoot12 jonge duyven brengen tot den Priester, tot de deure van de Tente der t’samenkomste: | |
11De Priester nu sal eene bereyden ten sond-offer, ende eene ten brand-offer, ende sal voor hem versoeninge doen, van dat hy Ga naar margenoot13 aen den Ga naar margenoot14 dooden lichame Ga naar margenoot15 gesondight heeft: alsoo sal hy sijn hooft op dien selven dagh Ga naar margenoot16 heyligen. | |
12Daer na sal hy de dagen sijner Nazireerschap den HEERE Ga naar margenoot17 afsonderen, ende sal Ga naar margenoot18 een lam, dat eenjarigh is, brengen ten schult-offer: ende de vorige dagen sullen Ga naar margenoot19 vallen, om dat sijn Nazireerschap verontreynight was: | |
13Ende dit is de wet Ga naar margenoot20 des Nazireers: ten dage, als de dagen sijner Nazireerschap sullen vervult zijn, sal hy Ga naar margenoot21 dit brengen tot de deure van de Tente der t’samenkomste: | |
14Hy dan sal tot sijne offerhande den HEERE offeren een volkomen Ga naar margenoot22 eenjarigh lam ten brand-offer, ende een volkomen Ga naar margenoot23 eenjarigh oylam ten sond-offer, ende eenen volkomenen ram ten danck-offer. | |
15Ende eenen korf ongesuerde [koecken,] koecken van meelbloeme, met olie gemenght, ende ongesuerde vladen met olie bestreken: mitsgaders Ga naar margenoot24 haer spijs-offer, ende hare dranck-offeren. | |
16Ende de Priester sal ’t voor het aengesichte des HEEREN Ga naar margenoot25 brengen: ende sal sijn sond-offer, ende sijn brand-offer bereyden. | |
17Hy sal oock den ram ten danck-offer den HEERE bereyden, met den korf der ongesuerde [koecken:] ende de Priester sal sijn spijs-offer, ende Ga naar margenoot26 sijn dranck-offer bereyden. | |
18Als dan sal de Nazireer aen de deure der Tente der t’samenkomste Ga naar margenoot27 Ga naar margenootb het hooft sijner Nazireerschap bescheeren: ende hy sal het hoofthayr sijner Nazireerschap nemen: ende hy sal het leggen op het vyer dat onder het danck-offer is. | |
19Daer na sal de Priester een gezoden schouder nemen van den ram, ende eene ongesuerde koecke uyt den korf, ende eene ongesuerde vlade: ende hy salse op de handen des Nazireers leggen, na dat hy sijne Ga naar margenoot28 Nazireerschap af geschoren heeft. | |
20Ende de Priester sal die Ga naar margenootc bewegen ten Ga naar margenoot29 beweegh-offer, voor het aengesicht des HEEREN, ’t is een heyligh dingh voor den Priester, met de borst des beweegh-offers, ende met de Ga naar margenoot30 schouder des hef-offers: ende daer na sal die Nazareer wijn drincken. | |
21Dat is de wet des Nazireers, die sijne offerhande den HEERE voor sijn Nazireerschap sal belooft hebben, Ga naar margenoot31 behalven wat sijne hant bekomen sal: na sijne gelofte, dewelcke hy belooft sal hebben, alsoo sal hy doen Ga naar margenoot32 na de wet sijner Nazireerschap. | |
22Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:[kolom] | |
23Spreeckt tot Aaron ende sijne sonen, seggende: Alsoo sult ghylieden de kinderen Israëls Ga naar margenoot33 zegenen, seggende tot hen: | |
26De HEERE Ga naar margenoot36 verheffe sijn aengesicht over u, ende Ga naar margenoot37 geve u Ga naar margenoot38 vrede. | |
27Alsoo sullen sy Ga naar margenoot39 mijnen naem op de kinderen Israëls leggen: ende ick salse zegenen. |
|