Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGebodt van de tellinge der Leviten, die tot den dienst des Tabernakels bequaem waren, met nadere aenwijsinge harer ampten, ende eerst van de ampten der Kohathiten, vers 1, etc. Daer na der Gersoniten, 22. ende der Merariten, 29. Elcker getal wort oock verhaelt in ’t bysonder, als der Kohathiten, 34. Der Gersoniten, 38. Der Merariten, 42. ende aller in ’t gemeyne, 46. | |
1ENde de HEERE sprack tot Mose, ende tot Aaron, seggende: | |
2Neemt op de Ga naar margenoot1 somme der sonen Kohaths uyt het midden der sonen Levi: na hare geslachten, na het huys harer vaderen, | |
3Ga naar margenoot2 Van dertigh jaer oudt, ende daer boven, tot vijftigh jaer oudt: al die tot Ga naar margenoot3 desen Ga naar margenoot4 strijt in komt, om het werck in de Tente der t’samenkomste te doen. | |
4Dit sal den dienst zijn der sonen Kohaths, in de Tente der t’samenkomste: [te weten] de Ga naar margenoot5 heyligheyt der heyligheden. | |
5In het op trecken des legers, soo sullen Aaron ende sijne sonen komen, ende den Ga naar margenoot6 voorhangh des decksels af nemen: ende sullen daer mede de Arke der getuygenisse bedecken. | |
6Ende sy sullen een decksel van Ga naar margenoot7 dassevellen daer op leggen, ende een geheel kleet van hemelsblaeuw, daer boven op uytspreyden: ende sy sullen der selver hantboomen Ga naar margenoot8 aenleggen. | |
7Sy sullen oock Ga naar margenoota op de Ga naar margenoot9 toontafel een kleet van hemelsblaeuw uytspreyden, ende sullen daer op setten de Ga naar margenoot10 schotelen, ende de Ga naar margenoot11 reuckschalen, ende de Ga naar margenoot12 kroesen, ende de Ga naar margenoot13 deckschotelen: oock sal het Ga naar margenoot14 gedurigh broot daer op zijn. | |
8Daer na sullen sy een scharlaken kleet daer over uytspreyden, ende sullen dat met een decksel van dassevellen bedecken: ende sy sullen der selver hantboomen aen leggen. | |
9Dan sullen sy een kleet van hemelsblaeuw nemen, ende bedecken Ga naar margenootb den kandelaer des luchters, ende sijne lampen, ende sijne snuyters, ende sijne Ga naar margenootc bluschvaten: ende alle sijne olievaten, Ga naar margenoot15 met dewelcke sy aen Ga naar margenoot16 den selven dienen. | |
10Sy sullen oock den selven, ende alle sijne gereetschap in een decksel van dassevellen doen: ende sullen hem Ga naar margenoot17 op den draeghboom leggen. | |
11Ende over den Ga naar margenoot18 gouden altaer sullen sy een kleet van hemelsblaeuw uytspreyden, ende sullen dat met een decksel van dassevellen bedecken, ende sy sullen des selven hantboomen aen leggen.[kolom] | |
12Sy sullen oock nemen alle Ga naar margenoot19 gereetschap des dienstes, met dewelcke sy in’t heylighdom dienen, ende sullense leggen in een kleet van hemelsblaeuw, ende sullen deselve met een decksel van dassevellen bedecken: ende sullense op den draeghboom leggen. | |
13Ende sy sullen de assche Ga naar margenoot20 van den altaer vagen: ende sy sullen daer over een kleet van purper uytspreyden. | |
14Ende sy sullen daer op leggen alle Ga naar margenoot21 sijne gereetschap, daer mede sy aen den selven dienen, de koolpannen, de krauwelen, ende de schoefelen, ende de sprenghbeckens, alle de gereetschap des altaers: ende sy sullen daer over een decksel van dassevellen uytspreyden, ende sullen des selven hantboomen aenleggen. | |
15Als nu Aaron ende sijne sonen, het decken van het heylighdom, ende van alle gereetschap des heylighdoms in het optrecken des legers sullen voleynt hebben, soo sullen daer na Ga naar margenoot22 de sonen Kohaths komen, Ga naar margenoot23 om te dragen, maer sy en sullen dat heylige Ga naar margenoot24 niet aenroeren, Ga naar margenoot25 dat sy niet en sterven: dit is de Ga naar margenoot26 last der sonen Kohaths, in de Tente der t’samenkomste. | |
16De opsicht nu van Eleazar, de sone Aarons des Priesters, sal zijn over de olie des luchters, ende het Ga naar margenootd reuckwerck der welrieckende specerijen, ende het Ga naar margenoot27 gedurigh spijs-offer, ende de Ga naar margenoote salf-olie: de opsicht des gantschen Tabernakels, ende alles dat daer in is, aen het heylighdom, ende aen sijne gereetschap. | |
17Ende de HEERE sprack tot Mose, ende tot Aaron, seggende: | |
18Ghy en sult de stamme van de geslachten der Kohathiten, niet Ga naar margenoot28 laten uytgeroeyt worden, uyt het midden der Leviten. | |
19Maer dit sult ghy hen doen op dat sy leven, ende niet en sterven, als sy tot de heyligheyt der heyligheden toe treden sullen: Aaron ende sijne sonen sullen komen, ende Ga naar margenoot29 stellense Ga naar margenoot30 een yeder over sijnen dienst, ende aen sijnen last. | |
20Doch sy en sullen niet in komen, om te sien als men het heylighdom inwint, Ga naar margenoot31 dat sy niet en sterven. | |
21Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
22Neemt oock op de somme der sonen Gersons, na het huys harer vaderen, na hare geslachten. | |
23Ghy sultse tellen Ga naar margenoot32 van dertigh jaer oudt, ende daer boven, tot vijftigh jaer oudt: al die in komt Ga naar margenoot33 om den strijt te strijden, op dat hy den dienst bediene, in de Tente der t’samenkomste. | |
24Dit sal zijn de dienst der geslachten der Gersoniten in het dienen, ende in den Ga naar margenoot34 last. | |
25Sy sullen dan dragen de gordijnen des Tabernakels, ende de Ga naar margenoot35 Tente der t’samenkomste, [te weten] haer decksel, ende Ga naar margenoot36 het dassendecksel, dat boven daer op is: ende het Ga naar margenoot37 decksel der deure van de Tente der t’samenkomste. | |
26Ende de behanghselen des voorhofs, ende het decksel der deure van de poorte des voorhofs, het welcke is by den Tabernakel, ende by den altaer rontom, ende hare zeelen, ende alle de gereetschap van haren dienst; mitsgaders al wat daer voor bereyt wort, op datse dienen. | |
[Folio 60v\Leviten.Onreyne.]
| |
27De geheele dienst van de sonen der Gersoniten in al haren last, ende in al haren dienst, sal zijn na Ga naar margenoot38 het bevel Aarons, ende sijner sonen: ende ghylieden sult hen ter bewaringe al haren last bevelen. | |
28Dat is de dienst van de geslachten der sonen der Gersoniten, in de Tente der t’samenkomste: ende hare Ga naar margenoot39 wacht sal zijn Ga naar margenoot40 onder de hant van Ithamar den soon Aarons des Priesters. | |
29Aengaende de sonen Merari, die sult ghy na hare geslachten, ende na het huys harer vaderen tellen. | |
30Ghy sultse tellen van dertigh jaer oudt, ende daer boven, tot vijftigh jaer oudt, al Ga naar margenoot41 die in komt tot desen strijt, om te bedienen den dienst van de Tente der t’samenkomste. | |
31Dit sal nu zijn de onderhoudinge van haren last, na al haren dienst, in de Tente der t’samenkomste: de Ga naar margenootf berderen des Tabernakels, ende sijne rychelen, ende sijne pilaren, ende Ga naar margenoot42 sijne voeten; | |
32Mitsgaders de pilaren des voorhofs rontom, ende hare voeten, ende hare pinnen, ende hare Ga naar margenoot43 zeelen, met alle hare gereetschap, ende met al haren dienst: ende de gereetschap van de waerneminge hares lastes sult ghy Ga naar margenoot44 by namen tellen. | |
33Dat is de dienst van de geslachten der sonen van Merari, na haren gantschen dienst, in de Tente der t’samenkomste: onder de hant van Ithamar de soon Aarons des Priesters. | |
34Mose dan ende Aaron, ende de Overste der vergaderinge telden de sonen der Kohathiten; na hare geslachten, ende na het huys harer vaderen: | |
35Van dertigh jaer oudt, ende daer boven, tot vijftigh jaer oudt: al die in quam tot desen strijt, tot den dienst in de Tente der t’samenkomste. | |
36Hare getelde nu waren na hare geslachten, twee duysent, seven hondert ende vijftigh. | |
37Dese zijn de getelde van de geslachten der Kohathiten, van al die in de Tente der t’samenkomste diende: dewelcke Mose, ende Aaron getelt hebben, na het bevel des HEEREN, Ga naar margenoot45 door de hant Mose. | |
38Insgelijcks de getelde der sonen Gersons; na hare geslachten, ende na het huys harer vaderen: | |
39Van dertigh jaer oudt, ende daer boven, tot vijftigh jaer oudt: al die in quam tot desen strijt, tot den dienst in de Tente der t’samenkomste: | |
40Hare getelde waren na hare geslachten, na het huys harer vaderen, twee duysent, ende ses hondert en dertigh. | |
41Dese zijn de getelde van de geslachten der sonen Gersons, van al die in de Tente der t’samenkomste dienden: dewelcke Mose, ende Aaron telden na het bevel des HEEREN. | |
42Ende de getelde van de geslachten der sonen Merari: na hare geslachten, na het huys harer vaderen; | |
43Van dertigh jaer oudt, ende daer boven, tot vijftigh jaer oudt: al die in quam tot desen strijt, tot den dienst in de Tente der t’samenkomste; | |
45Dese zijn de getelde van de geslachten der sonen van Merari: dewelcke Mose, ende Aaron getelt hebben, na ’t bevel des HEEREN, door de hant Mose. | |
46Alle de getelde, dewelcke Mose ende [kolom] Aaron, ende de Overste Israëls getelt hebben van de Leviten; na hare geslachten, ende na het huys harer vaderen, | |
47Van dertigh jaer oudt, ende daer boven, tot vijftigh jaer oudt: al die in quam Ga naar margenoot47 om den dienst der bedieninge, ende den dienst des lastes, in de Tente der t’samenkomste te bedienen; | |
48Hare getelde waren acht duysent ende vijf hondert, ende tachtentigh. | |
49Men teldese na ’t bevel des HEEREN door de hant Mose, een yeder na sijnen dienst, ende na sijnen last: ende sijne getelde waren, Ga naar margenoot48 die de HEERE Mose geboden hadde. |
|