Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijHet geslacht-register der Priesteren, vers 1, etc. den welcken de Leviten by gevoeght worden in de bedieninge des Tabernakels, 5. Deser drie geslachten worden getelt, met aenwijsinge, soo wel der plaetsen harer wooningen, by den Tabernakel, als harer ampten, 14. De eerstgeborene der Israëliten, in welcker plaetse de Leviten komen, worden na den bevele Godts getelt, 40. Ende alsoo haer getal meerder is dan der Leviten, soo worden de overige gelost, 44. Ende het gelt daer van gemaeckt, Aaron, ende sijnen sonen gegeven, 51. | |
1DIt nu zijn de Ga naar margenoot1 geboorten Aarons, ende Mose; ten dage [als] de HEERE met Mose gesproken heeft op den bergh Sinai. | |
2Ende dit zijn de namen der sonen Aarons, Ga naar margenoota de eerstgeboren, Nadab; daer na Abihu, Eleazar, ende Ithamar. | |
3Dit zijn de namen der sonen Aarons, der Priesteren, die gesalft waren: Ga naar margenoot2 welcker hant men gevult hadde, om het Priester-ampt te bedienen. | |
4Ga naar margenootb Maer Nadab, ende Abihu storven Ga naar margenoot3 voor het aengesichte des HEEREN, als sy Ga naar margenoot4 vreemt vyer voor het aengesichte des HEEREN in de woestijne Sinai brachten, ende hadden geene kinderen: doch Eleazer, ende Ithamar bedienden het Priester-ampt Ga naar margenoot5 voor het aengesichte hares vaders Aarons. | |
5Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
6Ga naar margenootc Doet den stam Levi naderen, ende stelt hem voor het aengesichte des Priesters Aarons; op datse hem dienen: | |
7Ende datse Ga naar margenoot6 waer nemen sijne wacht, ende de wacht der Ga naar margenoot7 geheeler vergaderinge, voor de Tente der t’samenkomste: om den dienst des Tabernakels te bedienen. | |
8Ende datse alle de gereetschap van de Tente der t’samenkomste, ende de wacht Ga naar margenoot8 der kinderen Israëls waer nemen: om den dienst des Tabernakels te bedienen. | |
9Ghy sult dan, aen Aaron, ende sijne sonen, de Leviten geven: sy zijn gegeven; sy zijn hem gegeven, uyt de kinderen Israëls. | |
10Maer Aaron ende sijne sonen sult ghy stellen, dat sy haer Priester-ampt waer nemen: ende de Ga naar margenoot9 vreemde die nadert sal gedoot worden. | |
11Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
[Folio 59v\Geslachten, en ’t getal--der Leviten.]
| |
12Ende ick, siet, ick hebbe de Leviten uyt het midden der kinderen Israëls genomen; in plaetse van alle eerstgeboren Ga naar margenoot10 Ga naar margenootd die de baermoeder opent, uyt de kinderen Israëls: ende de Leviten sullen mijne zijn. | |
13Want alle eerstgeboren is mijne; van den dagh, dat ick alle eerstgeborene in Egyptenlant sloegh, Ga naar margenoote hebbe ick my geheylight alle eerstgeboren in Israël, van de menschen, tot de beesten: sy sullen mijne zijn, ick ben de HEERE. | |
14Ende de HEERE sprack tot Mose in de woestijne Sinai, seggende: | |
15Telt de sonen van Levi na het huys harer vaderen, na hare geslachten: al wat mannelick is van Ga naar margenoot11 een maent oudt, ende daer boven, die sult ghy tellen. | |
17Ga naar margenootf Dit nu waren de sonen van Levi met hare namen: Gerson, ende Ga naar margenoot13 Kahath, ende Merari. | |
18Ende dit zijn de namen der sonen Gersons, na hare geslachten: Libni, ende Simeï. | |
19Ende de sonen Kahaths, na hare geslachten, Amram, ende Izhar, Hebron ende Uzziël. | |
20Ende de sonen van Merari, na hare geslachten: Maheli, ende Musi: dit zijn de geslachten der Leviten, na den huyse harer vaderen. | |
21Van Gerson was het geslachte der Libniten, ende het geslachte der Simeïten: dit zijn de geslachten der Gersoniten. | |
22Hare getelde in getale waren van alles wat mannelick was, Ga naar margenoot14 van een maent oudt, ende daer boven: hare getelde waren seven duysent, ende vijf hondert. | |
23De geslachten der Gersoniten, sullen hen legeren achter den Tabernakel, Ga naar margenoot15 westwaert. | |
24De Overste nu van het vaderlicke huys der Gersoniten, sal zijn Eljasaph de soon Laëls. | |
25Ende de Ga naar margenoot16 wacht Ga naar margenoot17 der sonen Gersons in de Tente der t’samenkomste, sal zijn Ga naar margenoot18 de Tabernakel, ende de Tente: haer decksel, ende het decksel aen de deure der Tente der t’samenkomste; | |
26Ende de behanghselen des voorhofs, ende het decksel der deure des voorhofs, dewelcke by den Tabernakel, ende by den altaer rontomme zijn: mitsgaders sijne zeelen, tot sijnen gantschen dienst. | |
27Ende van Kahath is het geslachte der Amramiten, ende het geslachte der Izhariten, ende het geslachte der Hebroniten, ende het geslachte der Ozziëliten: dit zijn de geslachten der Kohathiten. | |
28In getale van al dat mannelick was, van een maent oudt, ende daer boven; waren acht duysent ende ses hondert, Ga naar margenoot19 waer nemende de wacht des heylighdoms. | |
29De geslachten der sonen Kohaths sullen sich legeren, aen de zijde des Tabernakels Ga naar margenoot20 zuydwaert; | |
30De Overste nu van het vaderlicke huys der geslachten der Kohathiten, sal zijn Elizaphan, de soon Uzziëls. | |
31Hare wacht nu sal zijn de Arke, ende de tafel, ende de kandelaer, ende de Ga naar margenoot21 altaren, ende de gereetschap des heylighdoms, met dewelcke Ga naar margenoot22 sy dienst doen; ende het Ga naar margenoot23 decksel, ende al [wat tot] Ga naar margenoot24 sijnen dienst [behoort.] [kolom] | |
32Ga naar margenoot25 De Overste nu Ga naar margenoot26 der Oversten van Levi sal zijn Eleazar, de soon van Aaron de Priester: Ga naar margenoot27 [sijn] opsicht sal zijn over de gene, Ga naar margenoot28 die de wacht des heylighdoms waer nemen. | |
33Van Merari is’t geslachte der Maheliten, ende het geslachte der Musiten: dit zijn de geslachten van Merari. | |
34Ende hare getelde in getale van al dat mannelick was, van een maent oudt, ende daer boven; waren ses duysent, ende twee hondert. | |
35De Overste nu van het vaderlicke huys der geslachten van Merari sal zijn Zuriel, de soon Abihaïls: sy sullen sich legeren aen de zijde des Tabernakels noordwaert. | |
36Ende het opsicht der wachten van de sonen Merari sal zijn over Ga naar margenoot29 de berderen des Tabernakels, ende sijne rychelen, ende sijne pilaren, ende sijne voeten, ende alle sijne gereetschap, ende al [wat tot] sijnen dienst [behoort.] | |
37Ende de pilaren des voorhofs rontom, ende hare voeten, ende hare pinnen, ende hare zeelen. | |
38Die nu sich legeren sullen voor den Tabernakel oostwaert voor de Tente der t’samenkomste, tegen den opgangh, sullen zijn Mose, ende Aaron met sijne sonen, waernemende de wacht des heylighdoms, Ga naar margenoot30 voor de wacht der kinderen Israëls: Ga naar margenoot31 ende de Ga naar margenootg vreemde die nadert zal gedoot worden. | |
39Alle getelde der Leviten, dewelcke Mose ende Aaron, op’t bevel des HEEREN, na hare geslachten getelt hebben; al wat mannelick was van een maent oudt, ende daer boven; waren Ga naar margenoot32 twee en twintigh duysent. | |
40Ende de HEERE seyde tot Mose, Telt alle eerstgeboren, dat manlick is onder de kinderen Israëls, van een maent oudt, ende daer boven: ende neemt het getal harer namen op: | |
41Ende ghy sult voor my de Leviten nemen (ick ben de HEERE) in plaetse van alle eerstgeboren, onder de kinderen Israëls; ende de beesten der Leviten in plaetse van alle eerstgeboren, onder de beesten der kinderen Israëls. | |
42Mose dan telde, gelijck als de HEERE hem geboden hadde, alle eerstgeboren onder de kinderen Israëls. | |
43Ende alle eerstgeborene die manlick waren, in het getal der namen van een maent oudt, ende daer boven, na hare getelde, waren twee en twintigh duysent, twee hondert, ende drie en seventigh. | |
44Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
45Neemt de Ga naar margenoot33 Leviten in plaetse van alle eerstgeboorte onder de kinderen Israëls, ende de beesten der Leviten in plaetse van hare beesten: want de Leviten sullen mijne zijn, ick ben de HEERE. | |
46Aengaende de twee hondert, ende drie en seventigh, die gelost sullen worden, die Ga naar margenoot34 over schieten boven de Leviten van de eerstgeborene der kinderen Israëls: | |
47Ghy sult Ga naar margenoot35 voor elck hooft vijf sikels nemen: Ga naar margenoot36 na den sikel des heylighdoms sult ghyse nemen; Ga naar margenooth die sikel is twintigh Ga naar margenoot37 Gera. | |
48Ende ghy sult dat gelt Aaron ende sijnen sonen geven: [het gelt] der gelosten, die onder hen over schieten. | |
49Doe nam Mose dat losgelt van de | |
[Folio 60r\Diensten der Leviten.]
| |
gene Ga naar margenoot38 die over schoten boven de gelosten, door de Leviten. | |
50Van Ga naar margenoot39 de eerstgeborene der kinderen Israëls nam hy dat gelt, Ga naar margenoot40 duysent ende drie hondert, ende vijf en sestigh [sikelen] na den sikel des heylighdoms. | |
51Ende Mose gaf dat gelt der geloften {gelosten} Aaron ende sijnen sonen, na het Ga naar margenoot41 bevel des HEEREN: gelijck als de HEERE Mose geboden hadde. |
|