Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijOrder van de legeringe der stammen rontom den Tabernakel, ende hare optreckinge, vers 1, etc. De stam Iuda moeste legeren aen de oostzijde des Tabernakels, met Issaschar, ende Zebulon, die in’t optrecken de voortocht hadden, 3. De stam Rubens aen de zuydzijde, met Simeon ende Gad, hebbende de tweede tocht, 10. De Tabernakel volghde daer na, met de Leviten, die rontom den selven hare legeringe hadden, 17. De stam Ephraims, met Manasse, ende Benjamin hadden de westzijde, ende de derde tocht, 18. Dan met Aser, ende Naphthali, de noordzijde, ende de achtertocht, 25 Deses Capittels besluyt, 32. | |
[Folio 59r\Legeringe der stammen.]
| |
1ENde de HEERE sprack tot Mose ende tot Aaron, seggende: | |
2De kinderen Israëls, sullen sich legeren, een yeder onder sijne Ga naar margenoot1 baniere, na de Ga naar margenoot2 teeckenen van het huys harer vaderen: rontomme Ga naar margenoot3 tegen over de Tente der t’samenkomste sullen sy sich legeren. | |
3Die sich nu legeren sullen Oostwaert Ga naar margenoot4 tegen den opgangh, sal zijn de baniere des legers van Iuda, na hare heyren: ende Nahesson, de sone Amminadabs, sal de Overste der sonen van Iuda zijn: | |
4Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren vier en seventigh duysent, ende ses hondert. | |
5Ende neffens hem sal sich legeren de stam Issaschars: ende Nathanaël de sone Zuars sal d’Overste der sonen Issaschars zijn. | |
6Sijn heyr nu, ende sijne getelde, waren vier en vijftigh duysent, ende vier hondert. | |
7Ga naar margenoot5 [Daer toe] Ga naar margenoot6 de stam Zebulons, ende Eliab de soon Helons sal de Overste der sonen Zebulons zijn. | |
8Sijn heyr nu, ende sijne getelde, waren seven en vijftigh duysent, ende vier hondert. | |
9Alle de getelde des legers Ga naar margenoot7 van Iuda waren hondert duysent, ende Ga naar margenoot8 ses en tachtentigh duysent, ende vier hondert, na hare heyren: sy sullen Ga naar margenoot9 voor aen op trecken. | |
10De baniere des legers Rubens, na hare heyren, sal tegen het Zuyden zijn: ende Eliazur de sone Sedeurs sal de Overste der sonen Rubens zijn. | |
11Sijn heyr nu, ende sijne getelde, waren ses en veertigh duysent, ende vijf hondert. | |
12Ende neffens hem sal sich legeren de stam Simeons: ende Selumiël de soon Zurisaddai sal de Overste der sonen Simeons zijn. | |
13Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren negen en vijftigh duysent, ende drie hondert. | |
14Daer toe de stamme Gads: ende Eljasaph de sone Ga naar margenoot10 Reüels sal de Overste der sonen Gads zijn. | |
15Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren vijf en veertigh duysent, ende ses hondert en vijftigh. | |
16Alle de getelde in het leger van Ruben waren hondert duysent, ende een en vijftigh duysent, ende vier hondert, ende vijftigh na hare heyren: ende sy sullen Ga naar margenoot11 de tweede op trecken. | |
17Daer na sal de Tente der t’samenkomste op trecken, met het leger der Leviten in het midden der legeren: gelijck alsse hen legeren sullen, alsoo sulllense op trecken, een yegelick Ga naar margenoot12 aen sijne plaetse na hare banieren. | |
18De baniere des legers Ephraims, na hare heyren, sal Ga naar margenoot13 tegen ’t Westen zijn: ende Elisama de sone Ammihud sal de Overste der sonen Ephraims zijn. | |
19Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren veertigh duysent, ende vijf hondert. | |
20Ende neffens hem de Ga naar margenoot14 stam Manasses: ende Gamaliël de sone Pedazurs, sal de Overste der sonen Manasses zijn. | |
21Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren twee en dertigh duysent, ende twee hondert. | |
22Ga naar margenoot15 Daer toe de stamme Benjamins: ende Abidan de sone van Gideoni sal de Overste der sonen Benjamins zijn. | |
23Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren vijf en dertigh duysent, ende vier hondert. | |
24Alle de getelde in het leger Ephraims waren Ga naar margenoot16 hondert ende acht duysent, ende een hondert, na hare heyren: ende sy sullen Ga naar margenoot17 de derde op trecken. | |
25De baniere des legers Dan sal tegen het Noorden zijn, na hare heyren: ende Ahiëser de sone van Ammisaddai sal de Overste der sonen Dan zijn. | |
26Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren [kolom] twee en sestigh duysent, ende seven hondert. | |
27Ende neffens hem sal sich legeren de stam Asers: ende Pagiël, de soon Ochrans sal de Overste der sonen Asers zijn. | |
28Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren een en veertigh duysent, ende vijf hondert. | |
29Daer toe de stam Naphthali: ende Ahira de sone Enans sal de Overste der sonen van Naphthali zijn. | |
30Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren drie en vijftigh duysent, ende vier hondert. | |
31Alle de getelde in het leger van Dan waren hondert duysent, ende seven en vijftigh duysent, ende ses hondert: Ga naar margenoot18 in het achterste sullen sy op trecken, na hare banieren. | |
32Dese zijn de getelde der kinderen Israëls, na het huys harer vaderen: alle de getelde der legeren na hare heyren, waren Ga naar margenoota ses hondert duysent, ende drie duysent ende vijf hondert, ende vijftigh. | |
33Maer de Leviten werden niet getelt Ga naar margenoot19 onder de sonen Israëls: Ga naar margenootb gelijck als de HEERE Mose geboden hadde. | |
34Ende de kinderen Israëls deden na alles dat de HEERE Mose geboden hadde, soo legerden sy sich na hare banieren, ende soo trocken sy op, een yegelick na sijne geslachten, na het huys sijner vaderen. |
|