Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijWetten van het lossen der menschen, die Gode belooft waren, vers 1, etc. Der beesten, 9. Der huysen, 14. Des velts, ofte der ackeren, 16. Wat dingen men niet en mochte belooven, ende belooft zijnde mochte lossen, ofte niet, 26. Van de lossinge der tienden, soo wel van de vruchten, als van het vee, 30. | |
1VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
2Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende seght tot hen, Wanneer yemant eene gelofte Ga naar margenoot1 sal afgesondert hebben; na Ga naar margenoot2 uwe schattinge sullen Ga naar margenoot3 de zielen des Ga naar margenoot4 HEEREN zijn; | |
3Als uwe schattinge eenes mans Ga naar margenoot5 sal zijn van twintigh jaren oudt, tot eenen die sestigh jaren oudt is: dan sal uwe schattinge zijn van vijftigh Ga naar margenoot6 sikelen silvers, na den sikel des heylighdoms. | |
4Maer is het eene vrouwe, dan sal uwe schattinge zijn dertigh sikelen. | |
5Ende is het van eenen, die vijf jaren oudt is, tot eenen die twintigh jaer oudt is, soo sal uwe schattinge eenes mans twintigh sikelen zijn: ende voor eene vrouwe tien sikelen. | |
6Maer is het van eenen, die een maent oudt is, tot eenen die vijf jaren oudt is, soo sal uwe schattinge eenes mans zijn vijf sikelen silvers: ende uwe schattinge over eene vrouwe, sal zijn drie sikelen silvers. | |
7Ende is het van eenen die sestigh jaren oudt is, ende daer boven, is het een man, soo sal uwe schattinge zijn vijftien sikelen: ende voor eene vrouwe tien sikelen: | |
8Maer soo hy armer is, Ga naar margenoot7 dan uwe schattinge, soo sal hy sich voor het aengesicht des Priesters setten, op dat de Priester hem schatte: na dat Ga naar margenoot8 de hant des genen, die de gelofte gedaen heeft, sal kunnen bekomen, sal de Priester hem schatten. | |
9Ende indien het een beest is, daer van men den HEERE offerhande offert; al wat Ga naar margenoot9 hy Ga naar margenoot10 daer van den HEERE sal gegeven hebben, sal Ga naar margenoot11 heyligh zijn. | |
10Hy en sal niet vermangelen, noch het selve verwisselen een goet voor een quaet, ofte [kolom] een quaet voor een goet: indien hy nochtans een beest voor een beest Ga naar margenoot12 eenighsins verwisselt; soo sal Ga naar margenoot13 dit, ende dat daer Ga naar margenoot14 voor verwisselt is, heyligh zijn. | |
11Ende indien het eenigh onreyn beest is, van welck men den HEERE geene offerhande en offert: soo sal hy dat beest voor het aengesichte des Priesters setten. | |
12Ende de Priester sal dat schatten Ga naar margenoot15 na dat het goet, ofte quaet is: na uwe schattinge, Priester, soo sal het zijn. | |
13Maer indien hy het Ga naar margenoot16 immers lossen sal; soo sal hy des selven vijfde deel boven uwe schattinge toe doen. | |
14Ende wanneer yemant sijn huys sal Ga naar margenoot17 geheylight hebben, dat het den HEERE heyligh zy, soo sal de Priester dat schatten na dat het goet ofte quaet is: gelijck als de Priester dat geschat sal hebben, soo sal het stant hebben. | |
15Ende indien hy, die het geheylight heeft, sijn huys sal lossen: soo sal hy een vijfde deel des gelts uwer schattinge daer boven toe doen, soo sal het sijne zijn. | |
16Indien oock yemant van den acker sijner besittinge den HEERE wat geheylight sal hebben, soo sal uwe schattinge zijn Ga naar margenoot18 na sijn zaet: een Ga naar margenoot19 Homer gersten zaet, sal zijn op vijftigh sikelen silvers. | |
17Indien hy sijnen acker van ’t Ga naar margenoot20 Iubeljaer aen geheylight sal hebben; soo sal het Ga naar margenoot21 na uwe schattinge stant hebben. | |
18Maer soo hy sijnen acker na ’t Iubeljaer geheylight sal hebben, dan sal hem de Priester het gelt reeckenen, Ga naar margenoot22 na de jaren die noch overigh zijn tot het Iubeljaer: ende sal van uwe schattinge Ga naar margenoot23 af getrocken worden. | |
19Ende indien hy den acker, die den selven geheylight heeft Ga naar margenoot24 gantschelick lossen sal; soo sal hy een vijfde deel des gelts uwer schattinge daer boven toe doen, ende deselve sal hem gevestight zijn. | |
20Ende indien hy dien acker niet en sal lossen, ofte indien hy dien acker aen een ander man verkocht heeft; soo en sal hy niet meer gelost worden. | |
21Maer dien acker, na dat hy in het Iubeljaer sal Ga naar margenoot25 uyt gegaen zijn, sal den HEERE heyligh zijn, als een Ga naar margenoot26 verbannen acker: de besittinge daer van sal des Priesters zijn. | |
22Ende indien hy den HEERE eenen acker heeft geheylight Ga naar margenoot27 dien hy gekocht heeft, ende niet en is van den acker sijner Ga naar margenoot28 besittinge; | |
23Soo sal de Priester hem reeckenen de somme Ga naar margenoot29 uwer schattinge tot het Iubeljaer: ende Ga naar margenoot30 hy sal op den selven dagh uwe schattinge geven, Ga naar margenoot31 eene heyligheyt den HEERE. | |
24In het Iubeljaer sal dien acker weder komen tot dien, van welcken hy hem gekocht hadde, tot hem, diens de besittinge van dat lant was. | |
25Alle Ga naar margenoot32 uwe schattinge nu sal na den sikel des heylighdoms geschieden; Ga naar margenoota De sikel sal zijn van twintigh Ga naar margenoot33 Gera. | |
26Ga naar margenootb Maer het Ga naar margenoot34 eerstgeboren, dat den HEERE van een beest eerst geboren wort, dat en sal niemant heyligen; het zy een os, ofte kleyn vee; het is des HEEREN. | |
[Folio 57v\Lossinge.]
| |
27Doch is het van een onreyn beest, hy sal dat lossen na uwe schattinge, ende sal sijn vijfde deel daer boven toe doen: ende indien het niet gelost en wort, soo sal het verkocht worden, na uwe schattinge. | |
28Ga naar margenootc Evenwel niets dat Ga naar margenoot35 verbannen is, dat yemant den HEERE sal verbannen hebben, van al het gene dat hy heeft, van een mensche, ofte een beest, ofte van den acker sijner besittinge, en sal verkocht, nochte gelost worden: Ga naar margenoot36 al wat verbannen is sal den HEERE eene Ga naar margenoot37 heyligheyt der heyligheden zijn. | |
29Al wat verbannen is, dat van de mensche sal verbannen zijn, sal niet gelost worden: Ga naar margenoot38 het sal sekerlick gedoot worden. | |
30Oock alle Ga naar margenoot39 tienden des lants, van [kolom] den zade des lants, van de vrucht des geboomtes, zijn des HEEREN: sy zijn den HEERE heyligh. | |
31Maer soo yemant van sijne tienden Ga naar margenoot40 immers yet lossen sal, hy sal sijn vijfde deel daer boven toe doen. | |
32Aengaende alle de tienden van runderen, ende kleyn vee, alles Ga naar margenoot41 dat onder de roede sal door gaen, het tiende sal den HEERE heyligh zijn. | |
33Hy en sal Ga naar margenoot42 tusschen het goede, ende het quade niet ondersoecken, hy en sal ’t oock niet verwisselen: maer indien hy Ga naar margenoot43 dat immers verwisselen sal; soo sal dit, ende dat daer voor verwisselt is, heyligh zijn, het en sal niet gelost worden. | |
34Dit zijn de geboden, die de HEERE Mose geboden heeft, aen de kinderen Israëls Ga naar margenoot44 op den bergh Sinai. | |
FINIS |
|