Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijNa dat Godt de afgoderije verboden, ende de onderhoudinge sijner Sabbathen, mitsgaders des geheelen Godtsdiensts bevolen heeft, vers 1, etc. doet hy vele uytnemende beloften, aen den genen die na sijne wet souden leven, 3. Maer schrickelicke dreygementen tegen de overtreders der selver, 14. Belovende nochtans den genen, die hen bekeeren souden, genadigh te zijn, ende alle weldaden te bewijsen, 40. Met een besluyt toonende van wien, aen wien, waer, ende door wien dese wetten gegeven waren, 46. | |
1GHy Ga naar margenoota en sult u-lieden geene Ga naar margenoot1 afgoden maken; nochte gesneden beelt, nochte Ga naar margenoot2 opgericht beelt, en sult ghy u stellen, nochte Ga naar margenoot3 gebeelden steen in uwen lande setten, om u daer voor te buygen: want ick ben de HEERE uwe Godt. | |
2Mijne Sabbathen sult ghy houden, Ga naar margenootb ende mijn Heylighdom sult ghy Ga naar margenoot4 vreesen: ick ben de HEERE. | |
3Ga naar margenootc Indien ghy in mijne insettingen wandelen, ende mijne geboden houden, ende die doen sult: | |
4Soo sal ick Ga naar margenoot5 uwe regenen geven op haren tijt: ende het lant sal sijne inkomste geven, ende het geboomte des velts sal sijne vrucht geven. | |
5Ende de Ga naar margenoot6 dorschtijt sal u reycken tot den wijn-oogst, ende de wijn-oogst sal reycken tot den zaeytijt: ende ghy sult u broot eten Ga naar margenootd tot Ga naar margenoot7 verzadens toe, ende sult seker in uwen lande woonen. | |
6Oock sal ick vrede geven in den lande, Ga naar margenoote dat ghy sult Ga naar margenoot8 te slapen liggen, ende niemant zy die verschricke: ende ick sal het boose gedierte uyt den lande doen op houden, ende het sweert Ga naar margenoot9 en sal door u lant niet door gaen. | |
7Ende ghy sult uwe vyanden vervolgen: ende sy sullen voor u aengesichte Ga naar margenoot10 door het sweert vallen. | |
8Ga naar margenoot11 Ga naar margenootf Vijve uyt u sullen hondert vervolgen, ende hondert uyt u sullen tien duysent vervolgen: ende uwe vyanden sullen voor u aengesichte door het sweert vallen. | |
9Ende ick sal Ga naar margenoot12 my tot u wenden, ende sal u vruchtbaer maken, ende u vermenighvuldigen: ende mijn verbont sal ick met u bevestigen. | |
[Folio 56v\Dreygementen tegen de--Overtreders.]
| |
dert is, eten: Ga naar margenoot14 ende het oude sult ghy Ga naar margenoot15 van wegen het nieuwe uyt brengen. | |
11Ga naar margenootg Ende ick sal mijnen Ga naar margenoot16 Tabernakel in ’t midden van u setten: ende mijne ziele en sal van u niet Ga naar margenoot17 walgen. | |
12Ende ick sal in het midden van u Ga naar margenoot18 wandelen, Ga naar margenoot19 ende sal u tot een Godt zijn: ende ghy sult my Ga naar margenoot20 tot een volck zijn. | |
13Ick ben de HEERE uwe Godt, die u uyt der Egyptenaren lant uyt gevoert hebbe, op dat ghy hare slaven niet en soudet zijn: ende ick hebbe de Ga naar margenoot21 dijsselboomen uwes jocks verbroken, ende hebbe u doen Ga naar margenoot22 recht op gaen. | |
14Ga naar margenooth Maer indien ghy my niet en sult hooren, ende alle dese geboden niet en sult doen; | |
15Ende soo ghy mijne insettinge sult smadelick verwerpen, ende soo uwe ziele van mijne rechten sal walgen; dat ghy niet en doet alle mijne geboden, om mijn verbont Ga naar margenoot23 te vernietigen; | |
16Dit sal ick u oock doen: dat ick Ga naar margenoot24 over u stellen sal verschrickinge, teeringe, ende koortse, die Ga naar margenoot25 de oogen verteeren, ende de ziele pijnigen: ghy sult oock u zaet te vergeefs zaeijen, ende uwe vyanden sullen dat op eten. | |
17Daer toe sal ick mijn Ga naar margenoot26 aengesichte tegen u-lieden setten, dat ghy geslagen sult worden voor het aengesichte uwer vyanden: ende uwe haters sullen over u heerschappije hebben, ende Ga naar margenooti ghy sult vlieden als u niemant en vervolght. | |
18Ende Ga naar margenoot27 soo ghy my tot dese dingen toe noch niet hooren en sult: ick sal noch daer toe doen, om u Ga naar margenoot28 sevenvoudelick over uwe sonden te tuchtigen. | |
19Want ick sal Ga naar margenoot29 de hoovaerdigheyt uwer kracht verbreken, ende sal uwen hemel Ga naar margenoot30 als yser maken, ende uwe aerde Ga naar margenoot31 als koper. | |
20Ga naar margenoot32 Ende uwe macht sal ydelick verdaen worden: ende u lant en sal sijne inkomste niet geven, ende het geboomte des lants en sal sijne vrucht niet geven. | |
21Ende soo ghy met my Ga naar margenoot33 [in] tegenheyt wandelen sult, ende my niet en sult willen hooren, soo sal ick over u na uwe sonden sevenvoudelick slagen toe doen. | |
22Want ick sal onder u senden ’t gedierte des velts, het welcke Ga naar margenoot34 u berooven, ende u vee uytroeijen, ende u verminderen sal: ende uwe Ga naar margenoot35 wegen sullen woest worden. | |
23Indien ghy noch door dese dingen my niet getuchtight en sult zijn, maer met my Ga naar margenoot36 [in] tegenheyt wandelen; | |
24Soo sal ick oock Ga naar margenootk met u Ga naar margenoot37 in tegenheyt wandelen: ende ick sal u oock sevenvoudelick over uwe sonden slaen. | |
25Want ick sal een sweert over u brengen, dat de Ga naar margenoot38 wrake des verbonts wreken sal, soo dat ghy in uwe steden vergadert sult [kolom] worden: dan sal ick de peste in ’t midden van u senden, ende sult in de hant des vyants over gegeven worden. | |
26Als ick u den Ga naar margenoot39 staf des broots sal gebroken hebben, dan sullen tien wijven u broot Ga naar margenoot40 in eenen oven backen, ende sullen u broot Ga naar margenoot41 by het gewichte weder geven: ende ghy sult eten, maer niet verzadight worden. | |
27Als ghy hierom oock my niet hooren en sult; maer met my wandelen sult in tegenheyt: | |
28Soo sal ick oock met u Ga naar margenoot42 in heet-grimmige tegenheyt wandelen: ende ick sal u oock sevenvoudelick over uwe sonden tuchtigen. | |
29Ga naar margenootl Want ghy sult het vleesch uwer sonen eten: ende het vleesch uwer dochteren sult ghy eten. | |
30Ende ick sal uwe Ga naar margenoot43 hooghten verderven, ende Ga naar margenootm uwe Ga naar margenoot44 sonnebeelden uytroeijen, ende sal uwe doode lichamen op de Ga naar margenoot45 doode lichamen uwer Ga naar margenoot46 dreckgoden werpen: ende mijne ziele sal aen u walgen. | |
31Ende ick sal uwe steden eene woestijne maken, ende uwe Ga naar margenoot47 Heylighdommen verwoesten: ende ick en sal uwen Ga naar margenoot48 lieflicken reuck niet riecken. | |
32Ia ick sal dat lant verwoesten; dat uwe vyanden, die daer Ga naar margenoot49 in sullen woonen, hen daer over ontsetten sullen. | |
33Daer toe sal ick u onder de Heydenen verstroijen, ende een sweert achter u uyt trecken, ende u lant sal woest, ende uwe steden sullen eene woestijne zijn. | |
34Dan sal het lant aen sijne Ga naar margenootn Sabbathen Ga naar margenoot50 een welgevallen hebben, alle de dagen der verwoestinge, ende ghy sult in het lant uwer vyanden zijn: dan sal het lant rusten, ende aen sijne Sabbathen een welgevallen hebben. | |
35Alle de dagen der verwoestinge sal het rusten: overmits het niet en rustede in uwe Sabbathen, als ghy daer in woondet. | |
36Ende aengaende de overgeblevene onder u, Ga naar margenoot51 ick sal in haer herte eene weeckigheyt in de landen harer vyanden laten komen: soo dat het geruysch eens gedrevenen bladts haer jagen sal, ende sullen vlieden, Ga naar margenoot52 alsoo men vliedt voor een sweert, ende sullen vallen, daer niemant en is die jaeght. | |
37Ende sullen Ga naar margenoot53 de een op den anderen als voor het sweert vallen, daer niemant en is die jaeght, ende ghy en sult voor het aengesichte uwer vyanden Ga naar margenoot54 niet konnen bestaen. | |
38Maer ghy sult om komen onder de Heydenen: ende het lant uwer vyanden sal u verteeren. | |
39Ende de overgeblevene onder u sullen om hare ongerechtigheyt in de landen uwer vyanden uytteeren: ja oock Ga naar margenoot55 om de ongerechtigheden harer vaderen sullen sy met hen uytteeren. | |
40Dan sullen sy hare ongerechtigheyt belijden, ende de ongerechtigheyt harer vaderen met hare overtredingen, daer mede sy tegen my overtreden hebben: ende oock dat sy met my in tegenheyt gewandelt hebben: | |
41Ga naar margenoot56 Dat ick oock met hen in tegenheyt gewandelt, ende hen in het lant harer vyan- | |
[Folio 57r\Lossinge.]
| |
den gebracht sal hebben: soo dan haer Ga naar margenoot57 onbesneden herte gebogen wort; ende sy dan aen de Ga naar margenoot58 straffe harer ongerechtigheyt Ga naar margenoot59 een welgevallen hebben: | |
42Dan sal ick gedencken aen mijn verbont [met] Iacob: ende oock aen mijn verbont [met] Isaac, ende oock aen mijn verbont [met] Abraham, sal ick gedencken; ende aen het lant sal ick gedencken: | |
43Als het lant om Ga naar margenoot60 harent wille sal verlaten zijn geweest, ende aen sijne Sabbathen een welgevallen gehadt hebben, wanneer het Ga naar margenoot61 om harent wille verwoest was, ende sy aen de Ga naar margenoot62 straffe harer ongerechtigheyt een welgevallen sullen gehadt hebben; daerom, ende om datse mijne rechten hadden verworpen, ende hare ziele aen mijne insettingen gewalget hadde. | |
44Ende Ga naar margenoot63 hier en boven is dit oock; als sy in het lant harer vyanden sullen zijn, Ga naar margenooto sal ick haer niet verwerpen, nochte van hen niet walgen, om een eynde van hen te maken, vernietigende mijn verbont met hen: want ick ben de HEERE hare Godt. | |
45Maer ick sal, hen Ga naar margenoot64 [ten besten] gedencken des verbonts Ga naar margenoot65 der voorouderen, die ick uyt Egyptenlande voor de oogen der Heydenen uytgevoert hebbe, op dat ick hen tot eenen Godt ware, ick ben de HEERE. | |
46Dit zijn die insettingen, ende die rechten, ende die wetten, dewelcke de HEERE gegeven heeft tusschen hem, ende tusschen de kinderen Israëls, op den bergh Sinai, door de hant Mose. |
|