Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtvrij
[Folio 58r]
| |
Het Vierde Boeck MOSIS, genaemt NUMERI. | |
Inhoudt deses Boecks. | |
DE Griecken hebben dit Boeck genaemt ARITMOI, welck woort in de Latijnsche tale wort overgeset NUMERI, ende in onse Nederduytsche, Getalen, TELLINGEN. De reden deser benaminge is, om dat in dit Boeck beschreven zijn vele Tellingen, die na den bevele Godes onder sijn volck, als het door de woestijne reysde, geschiet zijn, namelick der Israëliten, ende der Leviten. Niet te min, boven dese Tellingen, zijn vele andere dingen in dit Boeck vervaet. Want hier vinden wy de order, na dewelcke de twaelf stammen rontom den Tabernakel legeren, ende diese in het optrecken gebruycken moesten. Hier wort oock gesproken van de ampten der Priesteren, ende Leviten, van haer onderhoudt, ende van de wonderbare bevestinge hares Priesterdoms. Hier zijn Ceremoniale, Morale, ende Burgerlicke wetten, ende die van gemenghde soorten zijn. Hier is beschreven de gantsch wonderlicke ende seldsame wijse, na dewelcke het Godt belieft heeft de Israëliten, door de woestijne, tot het beloofde lant te geleyden. Vele geschiedenissen worden verhaelt, die in dese reyse gebeurt zijn; welcker oorsaken, middelen, ende uytkomsten veelderley onderwijs, ende waerschouwinge, soo wel tot het Burgerlicke, als tot het Kerckelicke leven allen menschen uyt geven. Na de oprechtinge, ende heyliginge des Tabernakels, hebben de Overste der twaelf stammen den selven, met hare giften, ende offerhanden opentlick vereert. Van verscheydene murmureeringen, ende muytingen des ondanckbaren volcks tegens Godt, ende sijnen dienaer Mosen op staende, ende van de straffen daer op gevolght, worden hier grouwsame exempelen gevonden. Hier en tusschen wort Moses in den last sijner regeeringe met de onderhulpe van seventigh Oudtste gesteunt. Evenwel wort hy met vele swarigheden bejegent, selfs oock van sijnen broeder Aaron, ende sijne suster Mirjam. Op de bespiedinge des Lants Canaan volgen door het quaet rapport, gedaen van den meesten deel der bespieders, ende de murmureeringe des volcks, sware plagen, die, ofte stracks eenigen overvielen, ofte noch te verwachten waren van de andere, die in de woestijne moesten doolen, ende sterven, tot het veertighste jaer van haren uytgangh uyt Egypten. Daer toe worden noch andere sonden, soo wel van particuliere, als van vele, met hare straffen, in dit Boeck beschreven. Oock en worden niet verswegen de deughden, ende goede wercken der vromen, nochte der selver toegeseyde belooninge. Voorder openbaert haer in dit Boeck, op het alderhooghste, de onbegrijpelicke barmhertigheyt Godes in het verhooren van de gebeden Mosis, sijnes trouwen dienaers, in het vergeven der sonden van seer wederspannige, ende oproerige menschen, ende in het gedurigh bewijsen van verscheydene weldaden: Dese waren eensdeels geestelicke, bestaende in de onderhoudinge van de ware Leere, ende rechten Godtsdienst; anderdeels lichamelicke, gelegen in verlossingen van geweldige vyanden, in heerlicke overwinningen der selver, ende in seer milde toewerpingen van vele andere tijdelicke goederen. Eyndelick wort hier verhaelt, hoe de Israëliten hen bereyt hebben, om te komen in de besittinge des lants Canaan, welckes palen hier oock beschreven worden. Dit doense na den bevele Godes, mids den stammen Rubens, ende Gads, ende den halven stamme Manassis, het lant, datse aen dese zijde van de Jordane ingenomen hadden, tot haer erfdeel toe te wijsen; ende soo over de bedeelinge des lants Canaan, als over de uytscheydinge eeniger steden ende plaetsen, daer in gelegen (waer van eenige den Leviten souden toebehooren, andere tot toevlucht-steden dienen souden) order te stellen. Dit Boeck begrijpt de geschiedenissen van acht en dertigh jaren, ende negen maenden, te weten, van de tweede maent des tweeden jaers, na den uyttocht uyt Egypten, tot het begin van de elfde maent des veertighsten jaers. |
|