Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijWetten van de Vyerdagen, ende Hooghtijden, vers 1, etc. van den Sabbath, 3. van het Paesschen-feest, 4, 5. met de ceremonien daer in te onderhouden, 9. Van het Pinckster-feest, 15. Van het feest der Trompetten, 24. Van het feest der Versoeninge, 27. Van het feest der Loofhutten, 33. | |
1DAer na sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
2Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende seght tot hen; De gesette Hooghtijden des HEEREN, dewelcke Ga naar margenoot1 ghylieden uytroepen sult, sullen Ga naar margenoot2 heylige t’samenroepingen zijn: dese zijn mijne gesette Hooghtijden. | |
3Ga naar margenoota Ses dagen sal men Ga naar margenoot3 het werck doen, maer op den sevenden dagh is de Sabbath der ruste, eene heylige t’samenroepinge, geen werck en sult ghy doen: het is des HEEREN Sabbath, in alle uwe wooningen. | |
4Dese zijn de gesette Hooghtijden des HEEREN, de heylige t’samenroepingen: dewelcke ghy uytroepen sult op haren gesetten tijt. | |
5Ga naar margenootb In de eerste Ga naar margenoot4 maent, op den veertienden der maent, Ga naar margenoot5 tusschen twee avonden is des HEEREN Ga naar margenoot6 Paesschen. | |
6Ende op den vijftienden dagh derselver maent is het feest van de ongesuerde [brooden] des HEEREN: seven dagen sult ghy ongesuerde [brooden] eten. | |
7Op den Ga naar margenoot7 eersten dagh sult ghy eene heylige t’samenroepinge hebben: geen Ga naar margenoot8 dienstwerck en sult ghy doen: | |
8Maer ghy sult seven dagen Ga naar margenoot9 vyer-offer den HEERE offeren: op den sevenden dagh sal eene heylige t’samenroepinge wesen, geen dienstwerck en sult ghy doen. | |
9Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
10Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende seght tot hen: Als ghy in het lant sult gekomen zijn, het welcke ick u geven sal, ende ghy sijnen oogst sult in-oogsten, dan sult ghy een Ga naar margenoot10 garve van de eerstelingen uwes oogsts tot den Priester brengen. | |
11Ende hy sal die garve voor het aengesicht des HEEREN bewegen, Ga naar margenoot11 op dattet voor u aengenaem zy: Ga naar margenoot12 des anderen daeghs na den Sabbath sal de Priester die bewegen. | |
12Ghy sult oock op den dagh als ghy die garve bewegen sult, bereyden een volkomen lam, dat Ga naar margenoot13 eenjarigh is, ten brand-offer den HEERE; | |
13Ende sijn spijs-offer twee tienden meelbloeme met olie gemenght ten vyer-offer, den HEERE ten Ga naar margenoot14 lieflicken reucke: ende sijn Ga naar margenoot15 dranck-offer van wijn, het vierde deel van een Ga naar margenoot16 Hin. | |
14Ende ghy en sult Ga naar margenoot17 geen broot, nochte geroost koorn, nochte groene aren eten, tot op dien selven dagh, dat ghy de offerhande uwes Godts sult gebracht hebben: het is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten, in alle uwe wooningen. | |
15Ga naar margenootc Daer na sult ghy u tellen van ’s anderen daeghs na den Sabbath, van den dagh dat ghy de garve des Ga naar margenoot18 beweegh-offers sult gebracht hebben: het sullen seven volkomene Ga naar margenoot19 Sabbathen zijn. | |
16Tot ’s anderen daeghs na den seven-[kolom]den Sabbath sult ghy vijftigh dagen tellen: dan sult ghy een Ga naar margenoot20 nieuw spijs-offer den HEERE offeren. | |
17Ghylieden sult uyt uwe wooningen twee beweegh-brooden brengen, sy sullen van twee Ga naar margenoot21 tienden meelbloeme zijn, Ga naar margenoot22 gedeessemt sullense gebacken worden: het zijn de Ga naar margenoot23 eerstelingen den HEERE. | |
18Ghy sult oock met het broot seven volkomene Ga naar margenoot24 eenjarige lammeren, ende eenen varre, Ga naar margenoot25 het jongh eenes runts, ende twee rammen offeren: sy sullen den HEERE een brand-offer zijn, met haer spijs-offer, ende hare dranck-offeren, een vyer-offer, [ten] lieflicken reucke den HEERE. | |
19Oock sult ghy eenen geytenbock ten sond-offer, ende twee eenjarige lammeren ten danck-offer bereyden. | |
20Dan sal de Priester deselve Ga naar margenoot26 met het broot der eerstelingen [ten] beweegh-offer, voor ’t aengesicht des HEEREN, met de twee lammeren bewegen: sy sullen den HEERE een heyligh dingh zijn, voor den Priester. | |
21Ende Ga naar margenoot27 ghy sult op dien selven dagh uytroepen, [dat] ghy eene heylige t’samenroepinge sult hebben; geen dienstwerck en sult ghy doen: ’t is eene eeuwige insettinge in alle uwe wooningen voor uwe geslachten. | |
22Ga naar margenootd Als ghy nu den oogst uwes lants sult in-oogsten, ghy en sult in u in-oogsten den Ga naar margenoot28 hoeck des velts niet gantschelick Ga naar margenoot29 af maeijen, ende Ga naar margenoot30 de opsamelinge uwes oogsts niet opsamelen: voor den armen ende voor den vreemdelingh sult ghyse laten: Ick ben de HEERE uwe Godt. | |
23Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
24Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Ga naar margenoote In de Ga naar margenoot31 sevende maent, op den eersten der maent, sult ghy eene ruste hebben, eene Ga naar margenoot32 gedachtenisse des geklancks, eene heylige t’samenroepinge. | |
25Geen dienstwerck en sult ghy doen: maer ghy sult den HEERE vyer-offer offeren. | |
26Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
27Ga naar margenoot33 Ga naar margenootf Doch op den tienden deser sevender maent sal de Ga naar margenoot34 versoendagh zijn, eene heylige t’samenroepinge sult ghy hebben, dan sult ghy Ga naar margenoot35 uwe zielen verootmoedigen; ende sult den HEERE een vyer-offer offeren. | |
28Ende op dien selven dagh en sult ghy geen werck doen: want het is de versoendagh, om over u versoeninge te doen voor het aengesicht des HEEREN uwes Godts. | |
29Want Ga naar margenoot36 alle ziele, dewelcke op dien selven dagh niet en sal verootmoedight zijn geweest, die sal Ga naar margenoot37 uytgeroeyt worden uyt hare volcken. | |
30Oock alle ziele, die eenigh werck op dien selven dagh gedaen sal hebben; die selve ziele sal ick uyt het midden hares volcks verderven. | |
31Ghy en sult geen werck doen: ’t is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten, in alle uwe wooningen. | |
32Het sal u een Sabbath der ruste zijn, dan sult ghy uwe zielen verootmoedigen: op den negenden der maent Ga naar margenoot38 in den avont, Ga naar margenoot39 van den avont tot den avont sult ghy uwen Sabbath rusten. | |
33Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
34Spreeckt tot de kinderen Israëls, | |
[Folio 55r\Godtslasteringe gestraft.]
| |
seggende; Ga naar margenootg Op den vijftienden dagh deser sevender maent, sal het feest der Ga naar margenoot40 Loofhutten seven dagen den HEERE zijn. | |
35Op den eersten dagh sal eene heylige t’samenroepinge zijn: geen dienstwerck en sult ghy doen. | |
36Seven dagen sult ghy den HEERE vyer-offer offeren: Ga naar margenooth op den achtsten dagh sult ghy eene heylige t’samenroepinge hebben, ende sult den HEERE vyer-offer offeren, het is een Ga naar margenoot41 verbodtsdagh, ghy en sult geen dienstwerck doen. | |
37Dit zijn de gesette Hooghtijden des HEEREN, dewelcke ghy sult uytroepen, [tot] heylige t’samenroepingen: om den HEERE vyer-offer, brand-offer, ende spijs-offer, slacht-offer, ende dranck-offeren, elck dagelicks op sijnen dagh te offeren. | |
38Behalven de Sabbathen des HEEREN, ende behalven uwe gaven, ende behalven alle uwe geloften, ende behalven alle uwe vrywillige offeren, dewelcke ghy den HEERE geven sult. | |
39Doch op den vijftienden dagh der sevender maent, als ghy het inkomen des lants sult ingegadert hebben, sult ghy des HEEREN feest seven dagen vyeren: op den eersten dagh salder ruste zijn, ende op den achtsten dagh salder ruste zijn. | |
40Ende op den eersten dagh sult ghy u nemen Ga naar margenoot42 tacken van Ga naar margenoot43 schoon geboomte, Ga naar margenoot44 palmtacken, ende meijen van dichte boomen, met Ga naar margenoot45 beeckwilgen: ende sult voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts seven dagen vrolick zijn. | |
41Ende ghy sult dat feest den HEERE seven dagen in den jare vyeren: het is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten; in de sevende maent sult ghy dat vyeren. | |
42Seven dagen sult ghy in de loofhutten woonen: alle inboorlingen in Israël sullen in loofhutten woonen: | |
43Op dat uwe geslachten weten, dat ick de kinderen Israëls in Ga naar margenoot46 loofhutten hebbe doen woonen, als ick haer uyt Egyptenlant uytgevoert hebbe: Ick ben de HEERE uwe Godt. | |
44Alsoo heeft Mose, de gesette Hooghtijden des HEEREN tot de kinderen Israëls uyt gesproken. |
|