Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijWetten verbiedende yewers offerhande te offeren, dan alleene in den Tabernakel, vers 1, etc. ende niemant anders dan alleen den Heere, 5. geensins den duyvelen, op straffe van uytroeyinge, 7. Item, verbiedende bloet te eten, op gelijcke straffe, 10. Mitsgaders eenigh doot aes, ofte dat verscheurt is, 15. | |
1VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
2Spreeckt tot Aaron, ende tot sijne sonen, ende tot alle de kinderen Israëls, ende seght tot hen; Dit is Ga naar margenoot1 het woort, het welck de HEERE geboden heeft, seggende: | |
3Ga naar margenoot2 Een yeder van het huys Israëls, die eenen os, ofte lam, ofte geyte Ga naar margenoot3 in het leger Ga naar margenoot4 slachten sal; ofte die [se] slachten sal buyten het leger: | |
4Ende deselve aen de deure van de Tente der t’samenkomste niet brengen en sal, om een offerhande den HEERE voor den Tabernakel des HEEREN te offeren: Ga naar margenoot5 het bloet sal dien selven man toegereeckent worden, hy heeft bloet vergoten; daerom sal deselve Ga naar margenoot6 man uyt het midden sijnes volcks uytgeroeyt worden: | |
5Op dat, wanneer de kinderen Israëls hare slacht-offeren brengen, welcke sy Ga naar margenoot7 op ’t velt slachten, datse die den HEERE toe brengen, aen de deure der Tente der t’samenkomste tot den Priester: ende deselve tot danck-offeren den HEERE slachten. | |
6Ende de Priester sal het bloet op den altaer des HEEREN, aen de deure van de Tente der t’samenkomste sprengen: ende hy sal het vet aensteken, tot Ga naar margenoota eene Ga naar margenoot8 lieflicke reucke den HEERE. | |
7Ende sy en sullen oock niet meer hare slacht-offeren den Ga naar margenoot9 duyvelen, dewelcke sy Ga naar margenoot10 na hoereeren, offeren: Dat sal hen eene eeuwige insettinge zijn voor hare geslachten. | |
8Seght dan tot hen, Een yeder van den huyse Israëls, ende van de vreemdelingen, die in het midden van hen als vreemdelingen verkeeren: die een brand-offer, ofte slacht-offer sal offeren, | |
9Ende dat tot de deure van de Tente der t’samenkomste niet en sal brengen, om het selve den HEERE te bereyden: die selve man sal uyt sijne volcken uytgeroeyt worden. | |
10Ende een yeder uyt den huyse Israëls, ende uyt de vreemdelingen, die in het midden van hen, als vreemdelingen verkeeren, Ga naar margenootb die eenigh bloet sal gegeten hebben, tegen diens ziele, die dat bloet sal gegeten hebben, sal ick Ga naar margenoot11 mijn aengesichte setten, ende sal die uyt het midden hares volcks uytroeijen. | |
11Want de ziele Ga naar margenoot12 des vleesches is in het bloet, daerom ick het u op den altaer gegeven hebbe, om over uwe zielen versoeninge te doen: want het is het bloet, dat voor de ziele Ga naar margenoot13 versoeninge doen sal. | |
[Folio 52r\Bloet eten. Houwelicks--wetten.]
| |
12Daerom hebbe ick den kinderen Israëls geseyt; Geene ziele van u en sal bloet eten: nochte de vreemdelingh, die als vreemdelingh in ’t midden van u verkeert, sal bloet eten. | |
13Een yeder oock van de kinderen Israëls, ende van de vreemdelingen, die als vreemdelingen in ’t midden van hen verkeeren, Ga naar margenoot14 die een wildt gedierte, ofte gevogelte, dat gegeten wort, in de jacht gevangen sal hebben; die sal des selven bloet vergieten, ende sal dat met stof bedecken. | |
14Ga naar margenootc Want het is de ziele van alle vleesch; sijn bloet is Ga naar margenoot15 voor sijne ziele: Daerom hebb’ ick den kinderen Israëls geseyt, Ghy en sult geenes vleesches bloet eten: want Ga naar margenoot16 de ziele van alle vleesch, dat is sijn bloet, soo wie dat eet, sal uytgeroeyt worden. | |
15Ga naar margenootd Ende alle ziele onder den inboorlingen, ofte onder den vreemdelingen, die een doot aes, of het verscheurde sal Ga naar margenoot17 gegeten hebben: die sal sijne kleederen wasschen, ende sich met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont, daer na sal hy reyn zijn. | |
16Maer indien hy [Ga naar margenoot18 die] niet en wascht, ende sijn vleesch niet en baedt: soo sal hy Ga naar margenoot19 sijne ongerechtigheyt dragen. |
|