Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijBezaleël ende Aholiab worden van Godt geroepen tot het maken van het werck des Tabernakels, ende der gereetschap des selven, vers 1, etc. Het heyligen des Sabbaths wort wederom bevolen, 12. Mose ontfanght de twee tafelen der Wet, 18. | |
1DAer na sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
2Ga naar margenoota Siet, ick hebbe Ga naar margenoot1 met name geroepen Bezaleël den sone Uri, des soons Hur, van den stamme Iuda. | |
3Ende ick hebbe hem vervult Ga naar margenoot2 met den geest Godes, met wijsheyt, ende met verstant, ende met wetenschap, namelick in Ga naar margenoot3 alle hantwerck. | |
4Om te bedencken Ga naar margenoot4 vernuftigen arbeyt: te wercken in gout, ende in silver, ende in koper. | |
5Ende in konstige Ga naar margenoot5 steensnijdinge om Ga naar margenoot6 in te setten, ende in konstige houtsnijdinge, om te wercken in alle hantwerck. | |
6Ende ick, siet, ick hebbe Ga naar margenoot7 hem by gevoeght Aholiab den sone Ahisamach van de stamme Dan, ende in het herte eens yegelicken die wijs van herten is, hebbe ick Ga naar margenoot8 wijsheyt gegeven: ende sy sullen maken al wat ick u geboden hebbe. | |
7[Namelick] de Tente der t’samenkomste, ende de Arke der getuygenisse, ende het Versoendecksel dat daer op sal zijn: ende alle de gereetschap der Tente. | |
8Ende de Tafel, met hare gereetschap, ende Ga naar margenoot9 den louteren Kandelaer, met al sijne gereetschap: ende den Reuck-altaer. | |
9Oock des Brant-offers Altaer, met al sijne gereetschap: ende het Waschvat met sijnen voet. | |
10Ende de Ga naar margenoot10 Ampts-kleederen: ende de heylige kleederen Ga naar margenoot11 des Priesters Aarons, ende de kleederen sijner sonen, Ga naar margenoot12 om het Priester-ampt te bedienen. | |
11Oock de Salf-olie, ende het Reuckwerck van welrieckende specerijen voor het heylighdom: na alles dat ick u geboden hebbe sullen sy ’t maken. | |
12Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende, | |
13Ghy nu spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende, Ghy sult Ga naar margenoot13 evenwel Ga naar margenoot14 mijne Sabbathen onderhouden: want dit is een teecken tusschen my ende tusschen u-lieden, by uwe geslachten: op datmen wete, dat ick de HEERE ben die u heylight. | |
14Ga naar margenootb Onderhoudt dan den Sabbath, dewijle hy u-lieden Ga naar margenoot15 heyligh is: wie hem ontheylight, sal sekerlick gedoot worden, want een yeder die op den selven [eenigh] werck doet, die Ga naar margenoot16 ziele sal Ga naar margenoot17 uytgeroeyt worden uyt het midden harer volckeren. | |
15Ses dagen salmen het werck doen, doch aen den sevenden dagh is de Sabbath der ruste, een heyligheyt des HEEREN: [kolom] wie op den Sabbathdagh arbeyt doet, sal sekerlick gedoot worden. | |
16Dat dan de kinderen Israëls den Sabbath houden: den Sabbath onderhoudende in hare geslachten Ga naar margenoot18 tot een eeuwigh verbont. | |
17Hy sal tusschen my ende tusschen de kinderen Israëls Ga naar margenoot19 een teecken in eeuwigheyt zijn: Ga naar margenootc Dewijle de HEERE in ses dagen, den Hemel ende de Aerde gemaeckt, ende op den sevenden dagh Ga naar margenoot20 gerust ende Ga naar margenoot21 hem verquickt heeft. | |
18Ende Ga naar margenoot22 hy gaf aen Mose, als hy met hem op den bergh Sinai te spreken geeyndight hadde, Ga naar margenootd de twee Tafelen Ga naar margenoot23 der getuygenisse, tafelen van steen, beschreven met Ga naar margenoot24 den vinger Godes. |
|