Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGodt beveelt den Reuck-altaer te maken, vers 1, etc. daer op de Hoogepriester alle morgen reuckwerck moeste aensteken, 7. ende eenmael des jaers versoeninge op de hoornen des selven doen, 10. Alle de kinderen Israëls moesten elck eenen halven sikel geven tot versoeninge harer zielen, 12. Het koperen Waschvat wort bevolen te maken met sijnen voet, ende water daer in te doen, dat de Priesteren dagelicks hare handen ende voeten daer in wiesschen, 17. Hoe men de heylige salf-olie maken moeste, 22. Watmen met deselve salven soude, 26. Niemant mocht dergelijcke maken, 32. Het bereyden des reuckwercks, 34. Hoe men het gebruycken moeste, 36. Niemant mocht dergelijcke voor hemselven maken. 37. | |
1GHy sult oock eenen Ga naar margenoota Reuck-altaer Ga naar margenoot1 des reuckwercks maken: van Sittim hout sult ghy hem maken. | |
2Een elle sal sijn lenghte zijn, ende een elle sijne breette, (vierkantigh sal hy zijn) maer twee ellen de hooghte des selven: uyt hem sullen sijne hoornen zijn. | |
3Ende ghy sult hem Ga naar margenoot2 met louteren goude overtrecken, sijn dack, ende de Ga naar margenoot3 wanden des selven rontom, als oock sijn hoornen: ende ghy sult hem eenen goudenen krans rontom maken. | |
4Ghy sult oock twee goudene ringen daer aen maken onder sijnen krans, aen sijne twee zijden sult ghy deselve maken, aen sijne beyde zijden: ende sy sullen zijn Ga naar margenoot4 tot plaetsen voor de hantboomen, datmen Ga naar margenoot5 hem daer mede drage. | |
5De draeghboomen nu sult ghy van Sittimhout maken: ende ghy sultse met gout overtrecken. | |
6Ende ghy sult hem setten voor Ga naar margenoot6 den voorhangh, die voor de Arke der getuygenisse zijn sal: voor het Versoendecksel, het welck zijn sal boven het getuygenisse, daer henen ick met u t’samen komen sal. | |
7Ende Aaron sal daer op Ga naar margenoot7 aensteken welrieckende specerijen Ga naar margenoot8 alle morgen, Ga naar margenootb als hy de lampen wel sal toegericht hebben, sal hy deselve aensteken. | |
8Ende als Aaron de lampen aensteken sal, tusschen de twee avonden, sal hy Ga naar margenoot9 dat aensteken: Het sal een gedurigh Ga naar margenoot10 reuckwerck zijn voor het aengesichte des HEEREN by uwe geslachten. | |
9Ghy en sult geen Ga naar margenoot11 vreemt reuckwerck op den selven aensteken, noch Ga naar margenoot12 brant-offer, noch spijs-offer: ghy en sult oock geen dranck-offer daer op gieten. | |
10Ende Aaron sal Ga naar margenoot13 eens in ’t jaer over des selfs hoornen Ga naar margenoot14 versoeninge doen, met het bloet des Ga naar margenoot15 sond-offers der versoeningen: eens in ’t jaer sal hy versoeninge daer op doen by uwe geslachten: het is heyligheyt der heyligheden den HEERE. | |
11Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
12Ga naar margenootc Als ghy de Ga naar margenoot16 somme der kinderen Israëls op nemen sult, Ga naar margenoot17 na de getelde [onder] haer; soo sullen sy een yegelick Ga naar margenoot18 de versoeninge Ga naar margenoot19 sijner ziele den HEERE Ga naar margenoot20 geven, als ghyse tellen sult; op dat onder haer geen plage en zy, als ghyse tellen sult. | |
13Ga naar margenootd Dit sullen sy geven, al Ga naar margenoot21 die tot de getelde over gaet, de helft eenes sikels, [kolom] Ga naar margenoot22 na den sikel des heylighdoms, (desen sikel is twintigh Ga naar margenoot23 Gera) de helft eenes sikels is een hef-offer den HEERE. | |
14Al die over gaet tot de getelde, Ga naar margenoot24 van twintigh jaer oudt, ende daer boven, sal het hef-offer des HEEREN geven. | |
15De rijcke en sal ’t niet vermeerderen, ende de arme en sal niet verminderen van de helft des sikels, als ghy het hef-offer des HEEREN geeft, om voor uwe zielen versoeninge te doen. | |
16Ga naar margenoote Ghy dan sult het gelt der versoeningen van de kinderen Israëls nemen, ende sult het leggen Ga naar margenoot25 tot den dienst der Tente der t’samenkomste: ende het sal den kinderen Israëls ter gedachtenisse zijn, voor het aengesichte des HEEREN, om voor uwe zielen versoeninge te doen. | |
17Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
18Ghy sult oock Ga naar margenoot26 een koperen Waschvat maken, met sijnen koperen voet, om te wasschen: ende ghy sult het setten tusschen de Tente der t’samenkomste, ende tusschen Ga naar margenoot27 den Altaer, ende ghy sult water daer in doen; | |
19Dat Aaron ende sijne sonen haer daer uyt wasschen, hare handen ende hare voeten. | |
20Wanneer sy in de Tente der t’samenkomste sullen gaen, soo sullen sy haer met water wasschen, Ga naar margenoot28 op dat sy niet en sterven: ofte wanneer sy tot den Altaer naderen, om te dienen, dat sy het vyer-offer den HEERE aensteken: | |
21Sy sullen dan hare handen, ende hare voeten wasschen, op dat sy niet en sterven: ende dit sal haer een eeuwige insettinge zijn, Ga naar margenoot29 hem, ende sijn zaet by hare geslachten. | |
22Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
23Ghy nu neemt u de Ga naar margenoot30 voornaemste specerijen, Ga naar margenoot31 de suyverste myrrhe, Ga naar margenoot32 vijf hondert [sikels,] ende specerije-kaneel Ga naar margenoot33 half soo vele, [namelick] twee hondert ende vijftigh [sikels,] oock specerije-calmus, twee hondert ende vijftigh [sikels.] | |
24Oock cassie vijf hondert, na den sikel des heylighdoms: ende olie van olijfboomen Ga naar margenoot34 een Hin. | |
25Ende maeckt daer van een olie der heyliger salvinge, een salve heel konstelick gemaeckt, na Ga naar margenoot35 Apothekers werck: het sal een olie der heyliger salvinge zijn. | |
26Ende met deselve sult ghy salven de Tente der t’samenkomste, ende de Arke der getuygenisse. | |
27Ende de Tafel met al hare gereetschap, ende den Kandelaer met sijne gereetschap, ende den Reuck-altaer: | |
28Ende den Altaer des brant-offers, met al sijn gereetschap, ende het Waschvat met sijnen voet. | |
29Ga naar margenoot36 Ghy sultse alsoo heyligen, datse heyligheyt der heyligheden zijn: al watse aenroert sal heyligh zijn. | |
30Ghy sult oock Aaron ende sijne sonen salven: ende Ga naar margenoot37 ghy sultse heyligen, om my het Priester-ampt te bedienen. | |
31Ende ghy sult tot de kinderen Israëls spreken, seggende: Dit sal my een olie der heyliger salvinge zijn by uwe geslachten. | |
32Op Ga naar margenoot38 geenes menschen vleesch salmense gieten, ghy en sult oock na haer maecksel geene dergelijcke maken: het is heyligheyt, sy sal ulieden heyligheyt zijn. | |
33De man die sulck een salve maken sal, als dese, ofte die daer van Ga naar margenoot39 op wat vreemts doet, Ga naar margenoot40 die sal uytgeroeyt worden uyt sijne volckeren. | |
34Voorder seyde de HEERE tot Mose, Neemt tot u welrieckende specerijen, | |
[Folio 39v\Gereetschap des Tabernakels.]
| |
Ga naar margenoot41 Myrren-sap, ende Ga naar margenoot42 Oniche, ende Galban, [dese] welrieckende specerijen, ende suyveren wieroock: dat Ga naar margenoot43 elck bysonder zy. | |
35Ende Ga naar margenoot44 ghy sult een reuckwerck eener salve daer uyt maken, na het werck des Apothekers, Ga naar margenoot45 gemenght, reyn, heyligh. | |
36Ende ghy sult van ’t selve heel kleyn pulver stooten, ende ghy sult daer van leggen voor Ga naar margenoot46 het getuygenisse in de Tente der t’samenkomste, daer henen ick tot u komen sal: ’t sal u-lieden heyligheyt der heyligheden zijn. | |
37Doch na het maecksel deses reuckwercks, ’t welck ghy gemaeckt sult hebben, en sult ghylieden voor u selven geen maken: het sal Ga naar margenoot47 u heyligheyt zijn Ga naar margenoot48 voor den HEERE. | |
38De man die dergelijcke maken sal, Ga naar margenoot49 om daer aen te riecken, die sal uytgeroeyt worden uyt sijne volckeren. |
|