Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijDe Heere heet Mose een gewilligh hef-offer opnemen, om een Heylighdom te maken, vers 1, etc. Godt geeft hem bevel hoe, ende waer van hy de Arke maken sal, 10. Als oock het Versoendecksel, met de Cherubim, 17. De Tafel tot de toonbrooden, ende andere hare gereetschap, 23. Den goudenen Kandelaer, met sijn toebehooren, 31. Alles moeste wesen na het patroon die Mose op den bergh gesien hadde, 40. | |
1DOe sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
2Spreeckt tot de kinderen Israëls, dat sy Ga naar margenoot1 voor my Ga naar margenoot2 een hef-offer Ga naar margenoot3 nemen: Ga naar margenoota van alle man diens herte sich vrywilligh bewegen sal, sult Ga naar margenoot4 ghylieden mijn hef-offer nemen. | |
3Dit nu is het hef-offer, ’t welck ghy van hen Ga naar margenoot5 nemen sult, gout ende silver, ende koper. | |
4Als oock Ga naar margenoot6 hemelsblaeuw ende pur-[fol 36v\Gereetschap des Tabernakels.]per, ende scharlaken, ende fijn linnen, ende Ga naar margenoot7 geyten [hayr.] | |
5Ende rootgeverwde ramsvellen, ende Ga naar margenoot8 dassevellen, ende Ga naar margenoot9 sittimhout. | |
6Ga naar margenoot10 Olie tot den luchter, Ga naar margenoot11 specerijen ter salf-olie, ende Ga naar margenoot12 tot roockinge welrieckende specerijen. | |
7Ga naar margenootb Sardonix-steenen, ende Ga naar margenoot13 vervullende steenen tot den Ga naar margenoot14 Ephod, ende tot den Ga naar margenoot15 borstlap. | |
9Na al dat ick u tot een voorbeelt deses Tabernakels, ende een voorbeelt van al des selven gereetschap wijsen sal, even alsoo sult ghylieden die maken. | |
10Soo sullen Ga naar margenoot17 sy een Arke Ga naar margenootc van sittimhout maken: twee Ga naar margenoot18 ellen ende een halve sal hare lenghte zijn: ende anderhalf elle hare breette, ende ander half elle hare hooghte. | |
11Ende ghy sultse met louteren goude overtrecken, van binnen ende van buyten sult ghyse overtrecken: ende ghy sult op deselve eenen goudenen Ga naar margenoot19 krans maken rontom henen. | |
12Ende giett voor Ga naar margenoot20 haer vier goudene ringen, ende Ga naar margenoot21 setse aen hare vier hoecken, alsoo dat twee ringen op d’eene zijde der selver zijn, ende twee ringen op hare andere zijde. | |
14Ende Ga naar margenoot23 steeckt de hantboomen in de ringen, die aen de zijde der Arke zijn, Ga naar margenoot24 datmen de Arke daer mede drage. | |
15Ga naar margenootd De draeghboomen sullen in de ringen der Arke zijn, sy en sullender niet uytgetogen worden. | |
16Daer na Ga naar margenoote sult ghy in de Arke leggen Ga naar margenoot25 het getuygenisse dat ick u geven sal. | |
17Ga naar margenootf Ghy sult oock een versoendecksel maken van louteren goude: twee ellen ende een halve sal sijn lenghte zijn: ende ander halve elle sijn breette. | |
18Ga naar margenootg Ghy sult oock twee Cherubim van gout maken: van dichten [goude] sult ghyse maken, Ga naar margenoot26 uyt de beyde eynden des versoendecksels. | |
19Ende maeckt u eenen Cherub uyt het eene eynde aen deser zijde, ende den anderen Cherub uyt het [ander] eynde aen gene zijde: uyt het versoendecksel sult ghylieden de Cherubim maken, uyt de beyde eynden des selven. | |
20Ende de Cherubim sullen hare beyde vleugelen om hooge uytbreyden, Ga naar margenooth bedeckende met hare vleugelen het versoendecksel: ende hare aengesichten sullen tegen over Ga naar margenoot27 malkanderen zijn: de aengesichten der Cherubim sullen na het versoendecksel zijn. | |
21Ende Ga naar margenooti ghy sult het versoendecksel boven op de Arke setten, Ga naar margenoot28 na dat ghy in de Arke, Ga naar margenoot29 het getuygenisse, dat ick u geven sal, sult geleyt hebben. | |
22Ende Ga naar margenootk aldaer sal ick by u komen, ende ick sal met u spreken van boven het versoendecksel af, van tusschen de twee Cherubim (die op de Arke der getuygenisse zijn sullen) alles wat ick u gebieden sal aen de kinderen Israëls. | |
23Ghy sult oock Ga naar margenoot30 een Tafel maken van sittimhout: twee ellen sal hare lenghte zijn, ende een elle hare breette: ende een elle ende een halve sal hare hooghte zijn. | |
24Ende ghy sultse met louteren goude overtrecken: ghy sult oock eenen goudenen krans daer aen maken, rontom her.[kolom] | |
25Ghy sult Ga naar margenoot31 daer oock een lijste rontomme aen maken, een hant breet: ende ghy sult eenen goudenen krans rontom de lijste der selver maken. | |
26Oock sult ghy vier goudene ringen daer aen maken: ende ghy sult de ringen setten aen de vier hoecken, die aen de vier voeten der selver zijn sullen. | |
27Tegen over de lijste sullen de ringen zijn, Ga naar margenoot32 tot plaetsen voor de hantboomen, om de tafel te dragen. | |
28Dese hantboomen nu sult ghy van sittimhout maken, ende ghy sultse met gout overtrecken: ende de tafel sal daer aen gedragen worden. | |
29Ghy sult oock maken Ga naar margenoot33 hare Ga naar margenoot34 schotelen, ende hare Ga naar margenoot35 roockschalen, ende hare Ga naar margenoot36 plateelen, ende hare Ga naar margenoot37 kroesen (met dewelcke Ga naar margenoot38 sy bedeckt sal worden) van louteren goude sult ghyse maken. | |
30Ende ghy sult op dese tafel altijt Ga naar margenoot39 het toonbroot voor mijn aengesichte leggen. | |
31Ga naar margenootl Ghy sult oock eenen Kandelaer van louteren goude maken: Ga naar margenoot40 van dicht werck sal dese kandelaer gemaeckt worden, sijn schacht, ende sijne Ga naar margenoot41 rieten: sijn schaelkens, sijn knoopen, ende sijne bloemen Ga naar margenoot42 sullen uyt hem zijn. | |
32Ende ses rieten sullen uyt sijne zijden uyt gaen: drie rieten des kandelaers uyt sijn eene zijde: ende drie rieten des kandelaers uyt sijn ander zijde. | |
33In het eene riet sullen drie schaelkens zijn, Ga naar margenoot43 [gelijck] amandelnoten, een knoop ende een bloeme: ende drie schaelkens, [gelijck] amandelnoten Ga naar margenoot44 in een ander riet, een knoop ende een bloeme; alsoo sullen die ses rieten zijn, die uyt den kandelaer gaen. | |
34Maer Ga naar margenoot45 aen den kandelaer selfs sullen vier schaelkens zijn, [gelijck] amandelnoten, met sijn knoopen, ende met sijn bloemen. | |
35Ende daer sal een knoop zijn onder twee rieten, uyt den selven Ga naar margenoot46 [uytgaende,] oock een knoop onder twee rieten, uyt Ga naar margenoot47 den selven [uytgaende,] noch een knoop onder twee rieten uyt den selven [uytgaende: Alsoo sal ’t zijn] met de ses rieten, die uyt den kandelaer uyt gaen. | |
36Hare knoopen ende hare rieten sullen uyt hem zijn: het sal altemael een eenigh dicht werck van louter gout zijn. | |
37Ga naar margenoot48 Ghy sult hem oock seven lampen maken, ende men sal sijne lampen Ga naar margenoot49 aensteken, ende doen luchten Ga naar margenoot50 aen sijne zijden. | |
38Sijne snuyters ende sijne bluschvaten sullen louter gout zijn. | |
40Ga naar margenoot52 Ga naar margenootm Siet dan toe, dat ghy het maeckt na haren Ga naar margenoot53 voorbeelde, het welck u op den bergh getoont is. |
|