Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijVan valsch geruchte ende valsche getuygenisse, vers 1, etc. Men moet het recht niet buygen, 2. Men sal sijnen vyant goet doen, 4. De Richters en mogen geen geschencken nemen, 8. noch de vreemdelingen onderdrucken, 9. van het sevende jaer,’t welck een rustjaer sal zijn, 10. van den Sabbathdagh, 12. Men sal den name van andere goden niet noemen, 13. van de drie hooge Feesten des jaers, 14. Men mocht niet offeren met gesuert broot, 18. Godt belooft den volcke dat een Engel voor haer soude gaen, die sy moesten gehoorsamen, 20. Eere der vreemder goden wort verboden, 23. Godt belooft die te zegenen die hem dienen, 25. Dat horselen de vyanden der Israëliten uytstooten souden, 28. De lantpalen van het lant der Israëliten, 31. haer wort verboden een verbont met de Heydenen ofte hare goden te maken, 32. Ia die en mochten in’t lant der Israëliten niet woonen, 33. | |
1GHy en sult geen Ga naar margenoot1 valsch geruchte Ga naar margenoot2 opnemen: ende Ga naar margenoot3 en stelt uwe hant niet by den godtloosen, om een getuyge Ga naar margenoot4 tot gewelt te zijn. | |
2Ghy en sult de Ga naar margenoot5 menighte tot boose saken niet volgen: ende ghy en sult niet spreken in eene twistige sake, dat ghy u neyght na de menighte, om [het recht] te buygen. | |
3Ga naar margenoota Oock en sult ghy den geringen niet Ga naar margenoot6 voortrecken in sijne twistige sake. | |
4Ga naar margenootb Wanneer ghy uwes vyants osse, ofte sijnen dwalenden ezel ontmoett, ghy sult hem den selven Ga naar margenoot7 gantschelick weder brengen. | |
5Ga naar margenootc Wanneer ghy uwes haters ezel onder sijnen last siet liggen, Ga naar margenoot8 sult ghy dan nalatigh zijn, om het [uwe] te verlaten voor hem? Ga naar margenoot9 ghy sult het in aller maniere Ga naar margenoot10 met hem verlaten. | |
6Ga naar margenootd Ga naar margenoot11 Ghy en sult het recht uwes armen niet buygen in sijne twistige sake. | |
7Zijt verre van valsche Ga naar margenoot12 saken: ende [kolom] den onschuldigen ende gerechtigen Ga naar margenoot13 en sult ghy niet dooden, want ick en sal Ga naar margenoot14 den godtloosen niet rechtveerdigen. | |
8Ga naar margenoote Oock en sult ghy Ga naar margenoot15 geen geschenck nemen: want het geschenck verblint de siende, ende het verkeert de Ga naar margenoot16 sake der rechtveerdigen. | |
9Ga naar margenootf Ghy en sult oock den vreemdelingh niet onderdrucken: want ghylieden Ga naar margenoot17 kent het gemoet des vreemdelinghs, dewijle ghy vreemdelingen geweest zijt in Egyptenlande. | |
10Ghy sult oock ses jaer u lant bezaeijen, ende sijne inkomste versamelen. | |
11Ga naar margenootg Maer in het sevende, sult ghy het Ga naar margenoot18 rusten ende stille liggen laten, Ga naar margenoot19 dat de arme uwes volcks mogen Ga naar margenoot20 eten, ende het overige daer van de beesten des velts eten mogen: alsoo sult ghy [oock] doen met uwen wijngaert, [ende] met uwe olijfboomen. | |
12Ga naar margenooth Ses dagen sult ghy uwe wercken doen, maer op den sevenden dagh sult ghy rusten: op dat uwen osse ende uwen ezel ruste, ende dat Ga naar margenoot21 uwer dienstmaeght sone, ende de vreemdelingh adem scheppe. | |
13In alles dat ick tot u-lieden geseyt hebbe sult ghy op u hoede zijn: ende Ga naar margenooti den name van andere goden en sult ghy niet gedencken, uyt uwen monde Ga naar margenoot22 en sal hy niet gehoort worden. | |
14Drie reysen in ’t jaer sult ghy my feest houden. | |
15Ga naar margenootk Ga naar margenoot23 Het feest van de ongesuerde [brooden] sult ghy houden, seven dagen sult ghy ongesuerde [brooden] eten, (gelijck ick u geboden hebbe) ter bestemder tijt in de Ga naar margenoot24 maent Abib, want in deselve zijt ghy uyt Egypten getogen: Ga naar margenootl doch Ga naar margenoot25 men sal Ga naar margenoot26 niet ledigh voor mijn aengesichte verschijnen. | |
16Ende Ga naar margenoot27 het feest Ga naar margenoot28 des oogsts der eerste vruchten Ga naar margenoot29 uwes arbeyts, die ghy op den velde gezaeyt sult hebben: ende Ga naar margenoot30 het feest der insamelinge op den uytgangh des jaers, wanneer ghy uwen arbeyt uyt den velde sult ingesamelt hebben. | |
17Ga naar margenoot31 Driemael des jaers sullen Ga naar margenoot32 alle uwe mannen Ga naar margenoot33 voor het aengesichte des Heeren HEEREN verschijnen. | |
18Ghy en sult het bloet mijnes offers Ga naar margenoot34 met geen gedeessemde [brooden] offeren: oock en sal het vette Ga naar margenoot35 mijnes feestes tot op den morgen niet vernachten. | |
19Ga naar margenootm Ga naar margenoot36 De eerstelingen der eerste vruchten uwes lants, sult ghy Ga naar margenoot37 in het huys des HEEREN uwes Godts brengen: Ghy Ga naar margenootn en sult het bocxken niet koken in sijnes moeders melck. | |
20Ga naar margenooto Siet, ick sende Ga naar margenoot38 eenen Engel voor u aengesichte, om u te behoeden op desen wegh: ende om u te brengen tot Ga naar margenoot39 de plaetse die ick bereyt hebbe. | |
21Hoedt u Ga naar margenoot40 voor sijn aengesichte, ende weest sijne stemme gehoorsaem, ende en verbittert hem niet: want hy en sal u-lieden overtredingen niet vergeven, want Ga naar margenoot41 mijn Name is in’t binnenste van hem. | |
22Maer soo ghy sijne stemme Ga naar margenoot42 neerstelick gehoorsaemt, ende doet al wat ick spreken sal: Ga naar margenootp soo sal ick uwer vyanden | |
[Folio 36r\Mose op den bergh Sinaï.]
| |
vyant, ende uwer wederpartijders wederpartije zijn. | |
23Want mijn Engel sal voor u aengesichte gaen, ende hy sal u inbrengen Ga naar margenoot43 tot de Amoriten, ende Hethiten, ende Pheresiten, ende Canaaniten, Heviten, ende Iebusiten: ende ick salse verdelgen. | |
24Ghy en sult u voor hare goden niet buygen, nochte haer dienen, oock en sult ghy na Ga naar margenootq hare wercken niet doen, maer ghy sultse geheelick afbreken, ende hare opgerechte beelden Ga naar margenoot44 gantsch vermorselen. | |
25Ende ghy sult den HEERE uwen Godt dienen, Ga naar margenootr soo sal hy u broot, ende u water zegenen: ende ick sal de kranckheden uyt het midden van u weeren. | |
26Ga naar margenoots Daer en sal geene misdrachtige, noch onvruchtbare in uwen lande zijn: Ick sal ’t Ga naar margenoot45 getal uwer dagen vervullen. | |
27Ga naar margenoott Ick sal Ga naar margenoot46 mijnen schrick voor u aengesichte senden, ende al ’t volck tot dewelcke ghy komt, vertsaeght maken: ende Ga naar margenoot47 ick sal maken, dat alle uwe vyanden u Ga naar margenoot48 den necke toe keeren. | |
28Ga naar margenootv Ick sal oock horselen voor u aengesichte senden: die sullen van voor uwen aengesichte uyt stooten de Ga naar margenoot49 Heviten, de Canaaniten, ende de Hethiten. | |
29Ick en salse in een jaer van u aengesichte niet uytstooten, op dat het lant niet Ga naar margenoot50 woest en worde, ende ’t wiltgedierte boven u niet vermenighvuldight en worde. | |
30Ick salse allenghskens van u aengesichte uyt stooten: tot dat ghy gewassen zijt, ende het lant ervet. | |
31Ga naar margenootx Ende ick sal uwe lantpalen setten van de zee Suph tot aen de zee der Philistijnen, ende van Ga naar margenoot51 de woestijne tot aen de Ga naar margenoot52 riviere: want ick sal de inwoonders dies lants in u-lieder hant geven, dat ghyse voor uwen aengesichte uytstootet. | |
33Ga naar margenootz Sy en sullen in uwen lande niet woonen, op datse u tegens my niet en doen sondigen: indien ghy hare goden dient, het sal u voorseker tot eenen valstrick zijn. |
|