Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGodt beveelt de Israëliten goudene ende silveren vaten van hare naburen te eyschen, vers 1, etc. Mose dreyght Pharao met de doot van alle eerstgeborene, 4. Ende voorseyt dat het by de Israëliten alles stille ende in vrede soude zijn, 7. Pharaos herte blijft verhart, 9. | |
1WAnt de HEERE Ga naar margenoot1 hadde tot Mose gesproken, Ick sal Ga naar margenoot2 noch eene plage over Pharao, ende over Egypten brengen, daer na sal hy u-lieden van hier trecken laten: als hy [u] geheelick sal trecken laten, soo sal hy u Ga naar margenoot3 haestelick van hier uyt drijven. | |
2Spreeckt nu voor de ooren des Ga naar margenoot4 volcks: [Ga naar margenoota] dat Ga naar margenoot5 yeder man van Ga naar margenoot6 sijnen naesten, ende yeder vrouwe van hare naeste, silveren vaten, ende goudene vaten Ga naar margenoot7 eysche. | |
3Ende de HEERE Ga naar margenootb gaf den volcke Ga naar margenoot8 genade, in de oogen der Egyptenaren: Ga naar margenoot9 oock was de man Mose Ga naar margenoot10 seer groot in | |
[Folio 30v\Plagen van Egypten.Paeschlam.]
| |
Egyptenlant voor de oogen van Pharaos knechten, ende voor de oogen Ga naar margenoot11 des volcks. | |
4Voorder Ga naar margenoot12 seyde Mose, Soo Ga naar margenoot13 heeft de HEERE geseyt: Omtrent middernacht Ga naar margenootc sal ick uyt gaen door het midden van Egypten, | |
5Ende Ga naar margenootd alle Ga naar margenoot14 eerstgeborene in Egyptenlant sullen sterven, van Pharaos eerstgeborenen af, Ga naar margenoot15 die op sijnen throon sitten soude, tot den eerstgeborenen der dienstmaeght, die Ga naar margenoot16 achter den meulen is: ende alle eerstgeborene des vees. | |
6Ende daer sal Ga naar margenoot17 een groot geschrey zijn in den gantschen Egyptenlande, des gelijcke noyt geweest en is, ende des gelijcke niet meer wesen en sal. | |
7Maer by alle kinderen Israëls en Ga naar margenoot18 sal niet eenen hont sijn tonge verroeren, van Ga naar margenoot19 de menschen af, tot de beesten toe, op dat ghylieden wetet, dat de HEERE tusschen de Egyptenaren, ende tusschen de Israëliten een afsonderinge maeckt. | |
8Ga naar margenoote Dan sullen alle dese uwe knechten Ga naar margenoot20 tot my af komen, ende haer voor my neygen, seggende, Treckt uyt, ghy, en al het volck dat uwe Ga naar margenoot21 voetstappen volght, ende daer na sal Ga naar margenoot22 ick uyt gaen: ende hy gingh uyt van Pharao Ga naar margenoot23 in hitte des toorns. | |
9De HEERE dan Ga naar margenoot24 hadde tot Mose gesproken, Pharao en sal na u-lieden niet hooren, op dat Ga naar margenoot25 mijne wonderen in Egyptenlande vermenighvuldight worden. | |
10Ende Mose ende Aaron hebben alle dese wonderen gedaen voor Pharaos aengesichte: Ga naar margenootf doch de HEERE verharde Pharaos herte, dat hy de kinderen Israëls uyt sijnen lande Ga naar margenoot26 niet trecken en liet. |
|