Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijGodt versterckt Mose door het verhalen sijnes naems, ende sijnes verbonts met de vaderen opgericht, vers 1, etc. Godt belooft dat hy sijn volck verlossen sal, 7. Maer sy en hooren niet na Mose, 8. Godt sendt Mose wederom tot Pharao, daer hy onwilligh toe is, 10. Het geslacht-register van Ruben, 13. Van Simeon, 14. Van Levi, 15. Ende sijner kinderen, tot Aaron ende Mose toe, 17. ende anderer meer, 20. Aarons houwelick, ende kinderen, 22. ende kints kinderen, 23. De sendinge Aarons ende Mose aen Pharao, wort wederom verhaelt, 25. als oock Mose onwilligheyt, 29. | |
2Ende ick ben Abraham, Isaac, ende Iacob verschenen, als Ga naar margenoot2 Godt Ga naar margenoot3 de Almachtige: doch Ga naar margenoot4 met mijnen name HEERE, en ben ick haer niet bekent geweest. | |
3Ende oock hebbe ick mijn verbont met haer opgericht, dat ick haer geven soude het lant Canaan, het lant harer vreemdelinghschappen, daer sy vreemdelingen inne geweest zijn. | |
4Ende oock hebbe ick gehoort Ga naar margenoot5 het gekerm der kinderen Israëls, die de Egyptenaers in Ga naar margenoot6 dienstbaerheyt houden, ende Ga naar margenoot7 hebbe aen mijn verbont gedacht. | |
5Derhalven seght tot de kinderen Israëls, Ick ben de HEERE, ende ick sal u-lieden uytleyden van onder de lasten der Egyptenaren, ende ick sal u redden uyt hare dienstbaerheyt, ende sal u verlossen, Ga naar margenoot8 door eenen uytgestreckten arm, ende Ga naar margenoot9 door groote gerichten: | |
6Ende sal u-lieden Ga naar margenoot10 tot mijn volck aennemen, ende ick sal u tot eenen Godt zijn: [kolom] ende ghylieden sult Ga naar margenoot11 bekennen, dat ick de HEERE uwe Godt ben, die u uytleyde van onder de lasten der Egyptenaren. | |
7Ende ick sal u-lieden brengen in dat lant, daer over Ga naar margenoot12 ick mijne hant op geheven hebbe, dat ick het Abraham, Isaac, ende Iacob geven soude: ende ick sal het u-lieden geven tot een erfdeel, Ga naar margenoot13 Ick de HEERE. | |
8Ende Mose sprack alsoo tot de kinderen Israëls: doch sy en hoorden na Mose niet, van wegen de Ga naar margenoot14 benauwtheyt des geests, ende van wegen de harde dienstbaerheyt. | |
9Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
10Gaet henen, spreeckt tot Pharao den Koningh van Egypten, dat hy de kinderen Israëls uyt sijnen lande trecken late. | |
11Doch Mose sprack voor den HEERE, seggende: Siet de kinderen Israëls en hebben na my niet gehoort, hoe soude my dan Pharao hooren? Ga naar margenoota daer toe Ga naar margenoot15 ben ick onbesneden van lippen. | |
12Evenwel sprack de HEERE tot Mose ende tot Aaron, ende gaf haer bevel aen de kinderen Israëls, ende aen Pharao den Koningh van Egypten: om de kinderen Israëls uyt Egyptenlant te leyden. | |
13Dit zijn de Ga naar margenoot16 hoofden van [yeder] huys harer vaderen: Ga naar margenootb De sonen Rubens des eerstgeborenen Israëls, zijn Hanoch ende Pallu, Hezron ende Charmi, dat zijn de Ga naar margenoot17 huysgesinnen van Ruben. | |
14Ga naar margenootc Ende de sonen van Simeon: Iemuël, ende Iamin, ende Ohad, ende Iachin, ende Zohar, ende Saul, de sone eener Canaanitische: Dat zijn Simeons huysgesinnen. | |
15Ga naar margenootd Dit nu zijn de namen der sonen Levi, na hare geboorten, Gerson ende Kehath, ende Merari: Ende de jaren des levens Levi, waren hondert ende seven en dertigh jaer. | |
17Ga naar margenootf Ende de sonen Kehats, Amram ende Izhar, ende Hebron, ende Uzziël: ende de jaren des levens Kehats waren hondert drie en dertigh jaer. | |
18Ga naar margenootg Ende de sonen van Merari: Mahali ende Musi: Dat zijn de huysgesinnen van Levi na hare geboorten. | |
19Ga naar margenooth Ende Amram nam Iochebed Ga naar margenoot18 sijne moeije sich tot een huysvrouwe, ende sy baerde hem Aaron ende Mose: ende de jaren des levens Amrams waren hondert seven en dertigh jaer. | |
22Ga naar margenooti Ende Aaron nam sich tot eene vrouwe Ga naar margenoot21 Eliseba Amminadabs dochter, Nahessons suster, ende Ga naar margenootk sy baerde hem Ga naar margenoot22 Nadab ende Abihu, Ga naar margenoot23 Eleazar, ende Ithamar. | |
23Ende de sonen Korah waren Assir, ende Elkana, ende Abiasaph: Dat zijn de huysgesinnen der Korhiten. | |
24Ende Eleazar Aarons sone nam voor hem een van de dochteren Puthiël sich tot een vrouwe, ende sy baerde hem Ga naar margenoot24 Pinehas: Dat zijn de Ga naar margenoot25 hoofden der vaderen der Leviten na hare huysgesinnen. | |
25Dit is Aaron ende Mose, tot de welcke de HEERE seyde, Leydet de kinderen Israëls uyt Egyptenlant, Ga naar margenoot26 na hare heyren. | |
26Dese zijn het, die tot Pharao den Koningh van Egypten spraken, op dat sy de | |
[Folio 28v\Mose. Aaron.Pharao.]
| |
kinderen Israëls uyt Egypten leydden: dit is Mose ende Aaron. | |
27Ende het geschiedde in dien dage als de HEERE tot Mose sprack in Egyptenlande: | |
28Soo sprack de HEERE tot Mose, seggende, Ick ben de HEERE: Spreeckt tot Pharao den Koningh van Egypten, alles wat ick tot u spreke. | |
29Doe seyde Mose voor het aengesichte des HEEREN: Siet, Ga naar margenootl ick ben onbesneden van lippen, hoe sal dan Pharao na my hooren? |
|