Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijAbraham vertreckt na Gerar, ende seydt, dat Sara sijne suster zy, vers 1. Dies de Koningh Abimelech Sara laet halen, om haer te trouwen, 2. Maer Godt belett hem door plagen ende aensprake in eenen droom, 3. Daerom hy Abraham sijn wijf weder geeft met sonderlinge beleeftheyt ende geschencken, 9. Abimelech ende de sijne worden door Abrahams voorbede genesen, 17. | |
1ENde Abraham reysde Ga naar margenoot1 van daer Ga naar margenoot2 na het landt van ’t Zuyden, ende woonde tusschen Ga naar margenoot3 Kades ende tusschen Ga naar margenoot4 Sur: ende hy verkeerde als vreemdeling te Ga naar margenoot5 Gerar. | |
2Als nu Abraham van Sara sijne huysvrouwe Ga naar margenoot6 geseydt hadde, Ga naar margenoota Sy is mijne suster; soo sandt Ga naar margenoot7 Abimelech, de Koningh van Gerar, ende nam Sara wech. | |
3Maer Godt quam tot Abimelech Ga naar margenoot8 in eenen droom des nachts: ende hy seyde tot hem, Siet, Ga naar margenoot9 ghy zijt doodt om der vrouwen wille, die ghy wech genomen hebt; want sy is met eenen man getrouwt. | |
4Doch Abimelech en was tot haer niet Ga naar margenoot10 genadert: daerom seyde hy; Heere, sult ghy dan oock een Ga naar margenoot11 rechtveerdig Ga naar margenoot12 volck dooden? | |
5Heeft hy selve my niet geseydt; Sy is mijne suster? ende sy oock, heeft geseydt; Hy is mijn broeder; Ga naar margenoot13 in oprechtigheydt mijnes herten, ende in reynigheyt Ga naar margenoot14 mijner handen hebbe ick dit gedaen. | |
6Ende Godt seyde tot hem in den droom: Ick hebbe oock geweten, dat Ga naar margenoot15 ghy dit in oprechtigheydt uwes herten gedaen hebt, ende ick heb u oock belett Ga naar margenoot16 van tegen my te sondigen: daerom en hebbe ick u niet Ga naar margenoot17 toegelaten, haer aen te roeren. | |
7Soo geeft dan nu deses mans huysvrouwe wederom, want hy is Ga naar margenoot18 een Propheet, ende Ga naar margenoot19 hy sal voor u bidden, op dat [kolom] ghy levet: maer soo ghyse niet wederom en geeft, weet dat ghy voor seker sterven sult, ghy, ende Ga naar margenoot20 al wat uwe is. | |
8Doe stondt Abimelech des morgens vroegh op, ende riep alle sijne Ga naar margenoot21 knechten ende sprack alle dese Ga naar margenoot22 woorden Ga naar margenoot23 voor hare ooren: ende die mannen Ga naar margenoot24 vreesden seer. | |
9Ende Abimelech riep Abraham, ende seyde tot hem; Wat hebt ghy ons gedaen? ende wat hebbe ick aen u ghesondight, dat ghy over my, ende over mijn Koninckrijcke Ga naar margenoot25 eene groote sonde gebracht hebt? ghy hebt daden met my gedaen, Ga naar margenoot26 die niet en souden gedaen worden. | |
10Voorder seyde Abimelech tot Abraham; Ga naar margenoot27 Wat hebt ghy gesien, dat ghy dese sake gedaen hebt? | |
11Ende Abraham seyde; Want Ga naar margenoot28 ick dachte, Ga naar margenoot29 Alleen en is de vreese Godes in dese plaetse niet, soo dat sy my om Ga naar margenoot30 mijner huysvrouwen wille sullen dooden. | |
12Ende oock is sy waerlick mijne suster, Ga naar margenoot31 sy is mijnes vaders dochter, maer niet mijner moeder dochter: ende sy is my ter vrouwe geworden. | |
13Ende het is geschiedt, als my Godt uyt mijnes vaders huys Ga naar margenoot32 dede dwalen, soo sprack ick tot haer: Dit zy uwe weldadigheydt, die ghy by my doen sult; Ga naar margenoot33 aen alle plaetse daer wy komen sullen, Ga naar margenootb seght van my, Hy is mijn broeder. | |
14Ga naar margenoot34 Doe nam Abimelech schapen ende runderen, oock dienstknechten, ende dienstmaeghden, ende gafse Abraham: ende hy gaf hem Sara sijne huysvrouwe weder. | |
15Ende Abimelech seyde; Siet, mijn landt is Ga naar margenoot35 voor u aengesichte: woont daer het goet is in uwe oogen. | |
16Ende tot Sara seyde hy; Siet, ick hebbe Ga naar margenoot36 uwen broeder Ga naar margenoot37 duysent silverlingen gegeven, siet, hy Ga naar margenoot38 zy u een decksel der oogen, allen die met u zijn: jae by Ga naar margenoot39 allen, Ga naar margenoot40 ende weest geleert. | |
17Ende Ga naar margenoot41 Abraham badt tot Godt: ende Godt Ga naar margenoot42 genas Abimelech, ende sijne huysvrouwe, ende sijne dienstmaeghden, soo Ga naar margenoot43 dat sy baerden. | |
18Want de HEERE hadde alle de baer-moeders van het huys Abimelechs Ga naar margenoot44 gantschelick toegesloten, Ga naar margenoot45 ter oorsake van Sara Abrahams huysvrouwe. |
|