Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments
(1657)–Anoniem Statenbijbel– AuteursrechtvrijTwee Engelen, ende de Heere selfs, verschijnen Abraham in ghedaente van drie mannen, die hy vriendelick noodight ende onthaelt, vers 1. Ontfanght de belofte van eenen sone uyt Sara in ’t ander jaer, 10. Dies Sara lacht, ende daer over bestraft wordt, 12. De twee Engelen gaen voort nae Sodom, maer de Heere blijft sprekende met Abraham, dien hy sijn voornemen openbaert van Sodom, Gomorra, etc. uyt te roeijen, 16. Abraham bidt vyerighlick voor die van Sodom, ende Godt antwoort, ende vernoeght hem, 23. | |
1DAer na verscheen Ga naar margenoot1 hem de HEERE aen de Ga naar margenoot2 eycken bosschen van Mamre, als hy in de deure der Tente satt, doe de dagh heet werdt. | |
2Ende hy hief sijne oogen op, ende sagh, ende siet, daer stonden drie Ga naar margenoot3 mannen tegen over hem: als hyse sagh, Ga naar margenoota soo liep hy hen te gemoete van de deure der tente, ende Ga naar margenoot4 boogh sich ter aerde. | |
3Ende hy seyde; Ga naar margenoot5 Heere, Ga naar margenoot6 hebbe ick nu genade gevonden in Ga naar margenoot7 uwe oogen, soo gaet doch niet van uwen knecht voorby: | |
4Dat doch een weynigh waters Ga naar margenoot8 ghebracht worde, ende Ga naar margenoot9 wasschet uwe voeten, ende Ga naar margenoot10 lenet onder desen boom. | |
5Ende ick sal eene bete Ga naar margenoot11 broodts langen, dat ghy u Ga naar margenoot12 herte stercket; daer na sult ghy voort gaen, Ga naar margenoot13 daerom om dat ghy tot | |
[Folio 8v\De Heere verschijnt Abraham. Abraham. Sodom.]
| |
uwen knecht over gekomen zijt: ende sy seyden; Doet soo als ghy gesproken hebt. | |
6Ende Abraham haestede sich nae de tente tot Sara; ende hy seyde; Haest u, kneet drie Ga naar margenoot14 maten meelbloeme, ende maeckt Ga naar margenoot15 koecken. | |
7Ende Abraham liep tot de runderen, ende hy nam een Ga naar margenoot16 kalf, teeder ende goedt, ende hy gaf het aen den knecht, die haestede om dat toe te maken. | |
8Ende hy nam boter ende melck, ende het kalf, dat hy toegemaeckt hadde, ende hy settede het hen Ga naar margenoot17 voor, ende Ga naar margenoot18 stondt by hen onder dien boom, ende sy Ga naar margenoot19 aten. | |
9Doe seyden sy tot hem: Ga naar margenoot20 Waer is Sara uwe huysvrouwe? ende hy seyde; Siet, in de Ga naar margenoot21 tente. | |
10Ende Ga naar margenoot22 hy seyde: Ga naar margenootb Ick sal voorseker Ga naar margenoot23 weder tot u komen, Ga naar margenoot24 ontrent desen tijdt des levens; ende siet, Sara uwe huysvrouwe sal eenen sone hebben: ende Sara hoorde het aen de deure der tente, dewelcke Ga naar margenoot25 achter hem was. | |
11Abraham nu ende Sara waren Ga naar margenootc oud [ende] Ga naar margenoot26 wel bedaegt: het hadde Sara opgehouden Ga naar margenoot27 te gaen Ga naar margenoot28 nae de wijse der wijven. | |
12Ga naar margenoot29 Soo loech Sara Ga naar margenoot30 by haer selven, seggende: Sal ick wellust hebben, na dat ick oud geworden ben, ende Ga naar margenootd mijn heere oud is? | |
13Ende Ga naar margenoot31 de HEERE seyde tot Abraham: Waerom heeft Sara gelacchen, seggende; soude ick oock waerlick baren, nu ick oudt geworden ben? | |
14Ga naar margenoote Ga naar margenoot32 Soude yet voor den HEERE te wonderlick zijn? ter gesetter tijdt sal ick tot u weder komen, Ga naar margenoot33 ontrent desen tijdt des levens, ende Sara sal eenen sone hebben. | |
15Ende Sara loochende het, seggende; Ick en hebbe niet ghelacchen, want Ga naar margenoot34 sy vreesde: ende hy seyde; Neen, maer ghy hebt gelacchen. | |
16Doe stonden die mannen op van daer, ende sagen na Sodom toe: ende Abraham gingh met haer Ga naar margenoot35 om haer te geleyden. | |
17Ende de HEERE seyde: Ga naar margenootf Ga naar margenoot36 Sal ick voor Abraham verbergen, wat ick doe? | |
18Dewijle Abraham ghewisselick tot een groot ende machtig volck Ga naar margenoot37 worden sal, ende Ga naar margenootg alle volckeren der aerde Ga naar margenoot38 in hem gezegent sullen worden? | |
19Want ick hebbe Ga naar margenoot39 hem gekent, Ga naar margenoot40 op dat hy sijnen kinderen ende sijnen huyse na hem soude bevelen, ende sy Ga naar margenoot41 den wegh des HEEREN houden, Ga naar margenoot42 om te doen gerechtigheydt, ende gerichte: op dat de HEERE over Abraham brenge, het ghene hy over hem gesproken heeft. | |
20Voorts seyde de HEERE: Dewijle Ga naar margenoot43 het geroep van Sodom, ende Gomorra groot is, ende dewijle hare sonde seer swaer is, | |
21Sal ick nu Ga naar margenoot44 af gaen, ende besien Ga naar margenoot45 of sy na Ga naar margenoot46 haer geroep, dat tot my geko-[kolom]men is, Ga naar margenoot47 het uyterste gedaen hebben, ende soo niet, ick sal het weten. | |
22Doe keerden Ga naar margenoot48 die mannen het aengesichte van daer, ende gingen na Sodom: maer Abraham die bleef noch staende, voor het aengesichte des HEEREN. | |
23Ende Abraham tradt toe, ende seyde; Sult ghy oock den rechtveerdigen met den godtloosen ombrengen? | |
24Misschien zijnder vijftigh rechtveerdige in de stadt: sult ghyse oock ombrengen, ende de plaetse niet sparen, om de vijftigh rechtveerdige die binnen haer zijn? | |
25Ga naar margenoot49 ’t Zy verre van u, sulck een dingh te doen, te dooden den rechtveerdigen met den godtloosen; dat de rechtveerdighe zy gelijck de godtloose: verre zy het van u; soude Ga naar margenoot50 de Ga naar margenooth Richter der gantscher aerde geen recht doen? | |
26Doe seyde de HEERE: Soo ick te Sodom binnen de stadt vijftigh rechtveerdige sal vinden, soo sal ick de gantsche plaetse sparen om harent wille. | |
27Ende Abraham antwoordde, ende seyde; Siet doch, ick hebbe my onderwonden te spreken tot den Heere, hoe wel Ga naar margenoot51 ick stof ende assche ben: | |
28Misschien sullen den vijftigh rechtveerdigen vijve ontbreken, sult ghy dan om vijve de gantsche stadt verderven? ende Hy seyde; Ick salse niet verderven, soo ick daer vijf-en-veertigh sal vinden. | |
29Ende hy voer voort noch tot hem te spreken, ende seyde; Misschien sullen aldaer Ga naar margenoot52 veertig gevonden worden: ende Hy seyde; Ick en sal’t niet doen om der veertigen wille. | |
30Voorder seyde hy; Ga naar margenoot53 Dat doch de Heere niet en ontsteke, dat ick spreke; Misschien sullen aldaer dertigh gevonden worden: ende Hy seyde; Ick en sal’t niet doen, so ick aldaer dertigh sal vinden. | |
31Ende hy seyde; Siet doch, ick hebbe my onderwonden te spreken tot den Heere; Misschien sullen daer twintigh ghevonden worden: ende Hy seyde; Ick en salse niet verderven om der twintigen wille. | |
32Ga naar margenoot54 Noch seyde hy; Dat doch de Heere niet en ontsteke, dat ick alleenlick dit mael spreke; Misschien sullen daer tiene gevonden worden: ende Hy seyde; Ick en salse niet verderven om der tiene wille. | |
33Doe ging de HEERE wech, als hy ge-eyndight hadde tot Abraham te spreken: ende Abraham keerde weder na sijne plaetse. |
|