Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Na het opschrift ende de gewoonlijcke groete. 3 verclaert d’Apostel de groote liefde, die hy Timotheo toedraecht, ende met bidden voor hem betoont. 4 als oock de oorsake waerom hy hem lief heeft, namelick om sijne Godtsalicheyt, daer in hy van kindts-been af van sijne groot-moeder ende moeder was opgevoedt. 6 Vermaent hem dat hy sijne gaven wil opwecken, 7 ende niet vreesen noch hem schamen de leere des Euangeliums vrymoedelick te prediken, ende om de selve verdruckinge te lijden. 9 Beschrijft tot dien eynde de voortreflickheyt onser roepinge ende de nutticheyt der selve leere. 11 Ende stelt hem oock voor sijn eygen exempel. 13 Vermaent hem oock dat hy de selve leere tot een voorbeelt wil houden, ende de selve vast bewaren. 15 Verklaert dat alle die uyt Asien te Roomen by hem waren hem verlaten hadden. 16 Doch dat Onesiphorus hem getrouwelick was by gebleven. 18 waerom hy Godt bidt dat hy sulcx hem genadelick wil vergelden. | |
1PAULUS een Apostel Iesu Christi, Ga naar margenoot1 door den wille Godts, Ga naar margenoot2 na de belofte des levens dat in Christo Iesu is, | |
2Ga naar margenoot3 Timotheo [mijnen] geliefden Ga naar margenoot4 sone Ga naar margenoota genade, barmherticheyt, vrede zy [u] van Godt den Vader, ende Christo Iesu onsen Heere. | |
3Ga naar margenoot5 Ick dancke Godt, Ga naar margenootb dien ick diene Ga naar margenoot6 van [mijne] voorouderen aen Ga naar margenoot7 in een reyne conscientie, Ga naar margenootc gelijck ick sonder ophouden uwer gedachtigh ben in mijne gebeden nacht ende dagh: | |
4Zeer begeerigh zijnde om u te sien, als ick gedencke aen uwe Ga naar margenoot8 tranen, op dat ick magh Ga naar margenoot9 met blijdtschap vervult worden: | |
5Ga naar margenoot10 Als ick my in gedachtenisse brenge het Ga naar margenoot11 ongeveynst geloove dat in u is, het welck eerst Ga naar margenoot12 gewoont heeft in uwe Ga naar margenoot13 groot-moeder Lois, ende uwe moeder Ga naar margenoot14 Eunice: ende Ga naar margenoot15 ick ben versekert dat het oock in u [woont]. | |
6Om welcke oorsake ick u indachtigh make dat ghy Ga naar margenoot16 opweckt Ga naar margenoot17 de gave Gods, Ga naar margenootd Ga naar margenoot18 die in u is door de opleggginge Ga naar margenoot19 mijner handen. | |
7Ga naar margenoote Want Godt en heeft ons niet gegeven Ga naar margenoot20 eenen geest der vreesachticheyt, maer Ga naar margenoot21 der cracht, ende der liefde, ende Ga naar margenoot22 der gematichtheyt. | |
8Ga naar margenootf En schaemt u dan niet Ga naar margenoot23 der getuygenisse onses Heeren, noch mijnes, Ga naar margenootg die Ga naar margenoot24 sijn gevangen ben: maer lijdt Ga naar margenoot25 verdruckingen | |
[Folio 125v]
| |
met den Euangelio Ga naar margenoot26 na de kracht Godts: | |
9Ga naar margenooth Die ons heeft Ga naar margenoot27 saligh gemaeckt, ende Ga naar margenoot28 geroepen Ga naar margenoot29 met eene heylige roepinge: Ga naar margenoot30 niet na onse wercken, Ga naar margenoot31 maer na sijn eygen voornemen ende Ga naar margenoot32 genade, Ga naar margenoot33 die ons gegeven is Ga naar margenoot44[34] in Christo Iesu Ga naar margenoot35 voor de tijden der eeuwen: | |
10Ga naar margenooti Doch nu geopenbaert is door Ga naar margenoot36 de verschijninge onses Salichmakers Iesu Christi, Ga naar margenootk die Ga naar margenoot37 den doot heeft Ga naar margenoot38 te niete gedaen, ende Ga naar margenoot39 het leven ende de onverderflickheyt Ga naar margenoot40 aen ’t licht gebracht door het Euangelium. | |
11Ga naar margenootl Ga naar margenoot41 Waer toe ick Ga naar margenoot42 gestelt ben een Prediker, ende een Apostel, ende een Leeraer der Heydenen: | |
12Om welcke oorsake ick oock Ga naar margenoot43 dese dingen lijde: maer en worde Ga naar margenoot44 niet beschaemt. Want ick weet Ga naar margenoot45 wien ick gelooft hebbe, ende ick ben versekert dat hy Ga naar margenoot46 machtigh is Ga naar margenoot47 mijn pandt by [hem] wechgeleght te bewaren tot Ga naar margenoot48 dien dagh. | |
13Ga naar margenootm Ga naar margenoot49 Houdt het voor-beeldt der gesonde woorden, die ghy van my gehoort hebt, Ga naar margenoot50 in geloove ende liefde Ga naar margenoot51 die in Christo Iesu is. | |
14Ga naar margenoot52 Het goede pandt Ga naar margenoot53 dat [u] toebetrouwt is, bewaert Ga naar margenoot54 door den heyligen Geest, Ga naar margenoot55 die in ons woont. | |
15Ghy weet dit Ga naar margenootn dat Ga naar margenoot56 alle die in Asia zijn, haer van my Ga naar margenoot57 afgewent hebben: onder dewelcke is Phygellus ende Hermogenes. | |
16De Heere geve Ga naar margenoot58 den huyse Ga naar margenooto Onesiphori Ga naar margenoot59 barmherticheyt: want hy heeft my dickmael Ga naar margenoot60 verquickt, ende heeft sich Ga naar margenoot61 mijner keten niet geschaemt. | |
17Maer als hy te Roomen gecomen was, heeft hy my seer neerstelick Ga naar margenoot62 gesocht, ende heeft [my] gevonden. | |
18De Heere geve hem Ga naar margenoot63 dat hy barmherticheyt vinde Ga naar margenoot64 by den Heere, Ga naar margenoot65 in dien dagh: ende hoe vele hy [my] Ga naar margenoot66 te Ephesen gedient heeft weet ghy Ga naar margenoot67 seer wel. |
|