Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 D’Apostel bestraft voorders de oneenicheyt onder de Corintheren ontstaen uyt de verscheydenheyt der geestelijcke gaven, ende der kerckelijcke bedieningen, ende leert dat sy om de selve haer niet en moeten verhooveerdigen, ofte andere verachten, overmits sy te voren alle Heydenen zijn geweest, ende de H. Geest haer de selve verleent heeft. 4 Dat de selve Geest dese gaven in d’eene min in d’andere meer verscheydelijck werckt nae sijn believen, ten eynde dat’se tot gemeyn gebruyck ende nut van de gantsche Gemeynte bestedet worden: welcke gaven hy tot negen toe verhaelt. 12 Dit verclaert hy door een gelijckenisse van de verscheydene leden eenes lichaems, waer mede hy leert, dat oock de geringhste gaven hare nutticheyt ende noodwendicheyt hebben, ende dat daerom de gene die de treflijckste gaven hebben ontfangen, niet en moeten verachten de gene die mindere hebben. 25 maer dat een yeder sijne gaven besteden moet tot dienst van andere, ende van het geheel lichaem der Gemeynte. 28 Dat Godt, gelijck de gaven, alsoo oock de bedieningen inde Gemeynte niet eenerley, noch even weerdigh, en heeft bestelt. 31 Doch dat een yeder evenwel staen moet na de beste gaven. | |
1ENde van Ga naar margenoot1 de geestelicke [gaven], broeders, en wil ick niet Ga naar margenoot2 dat ghy onwetende zijt. | |
2Ghy weet dat ghy Heydenen waert, Ga naar margenoot3 tot de stomme afgoden Ga naar margenoot4 henen getrocken, Ga naar margenoot5 nae dat ghy geleydet wiert. | |
3Daerom maecke ick u bekent, Ga naar margenoota dat niemandt die Ga naar margenoot6 door den Geest Godts spreeckt, Iesum Ga naar margenoot7 een vervloeckinge en noemt: ende niemandt en kan seggen Iesum Ga naar margenoot8 den Ga naar margenootb Heere [te zijn], dan Ga naar margenoot9 door den heyligen Geest. | |
4Ga naar margenootc Ende daer is Ga naar margenoot10 verscheydenheyt Ga naar margenoot11 der gaven, doch het is Ga naar margenoot12 de selve Geest: | |
5Ende daer is verscheydenheyt Ga naar margenoot13 der bedieningen, ende het is Ga naar margenoot14 de selve Heere: | |
6Ende daer is verscheydenheyt Ga naar margenoot15 der werckingen, doch het is Ga naar margenoot16 de selve Godt, die alle in allen werckt. | |
7Maer een yegelick wordt Ga naar margenoot17 de openbaringe des Geests gegeven Ga naar margenoot18 tot het gene dat oorbaer is. | |
8Want desen wordt door den Geest gegeven Ga naar margenoot19 het woordt der wijsheydt, ende eenen anderen Ga naar margenoot20 het woordt der kennisse, Ga naar margenoot21 door den selven Geest: | |
9Ende eenen anderen Ga naar margenoot22 het geloove, Ga naar margenoot23 door den selven Geest: ende eenen anderen de gaven Ga naar margenoot24 der gesontmakingen, Ga naar margenoot25 door den selven Geest: | |
10Ende eenen anderen Ga naar margenoot26 de werckingen der krachten: ende eenen anderen Ga naar margenoot27 prophetie: ende eenen anderen Ga naar margenoot28 onderscheydingen der geesten: ende eenen anderen Ga naar margenoot29 menigerley talen: ende eenen anderen uytlegginge Ga naar margenoot30 der talen. | |
11Doch dese dingen alle Ga naar margenootd werckt Ga naar margenoot31 de een ende de selve Geest, Ga naar margenoote deelende een yegelick in’t bysonder Ga naar margenoot32 gelijckerwijs hy wilt. | |
12Ga naar margenootf Ga naar margenoot33 Want gelijck het lichaem Ga naar margenoot34 een is, ende Ga naar margenoot35 vele leden heeft, ende alle de leden van dit eene lichaem, vele zijnde, [maer] een lichaem en zijn Ga naar margenoot36 alsoo oock Christus. | |
13Want oock Ga naar margenoot37 wy alle Ga naar margenoot38 zijn door eenen Geest Ga naar margenoot39 tot een lichaem gedoopt, Ga naar margenootg Ga naar margenoot40 het zy Ioden, het zy Griecken, het zy dienstknechten, het zy vrye: ende wy zijn alle Ga naar margenoot41 tot eenen Geest Ga naar margenoot42 gedrenckt. | |
15Indien de voet seyde, Dewijle ick | |
[Folio 94v]
| |
de handt niet en ben, so en ben ick Ga naar margenoot44 van het lichaem niet: Is die daerom niet van lichaem? | |
16Ende indien de oore seyde, Dewijle ick de ooge niet en ben, soo en ben ick van het lichaem niet: Is’se daerom niet van het lichaem? | |
17Ga naar margenoot45 Ware het geheele lichaem de ooge, waer [soude] het gehoor [zijn]? Ware het geheele [lichaem] gehoor, waer [soude] de reuck [zijn]? | |
18Maer nu heeft Godt de leden geset, een yegelick van de selve Ga naar margenoot46 in het lichaem, Ga naar margenoot47 gelijck hy gewilt heeft. | |
19Ga naar margenoot48 Waren’se alle [maer] een lidt, Ga naar margenoot49 waer [soude] het lichaem [zijn]? | |
21Ende Ga naar margenoot52 de ooge en kan niet seggen tot Ga naar margenoot53 de handt, Ick en hebbe u niet van noode: of wederom het hooft tot de voeten, Ick en hebbe u niet van noode. | |
22Ia veel eer, de leden die [ons] duncken de swackste des lichaems te zijn, Ga naar margenoot54 die zijn noodigh: | |
23Ende die Ga naar margenoot55 ons duncken de minst eerlicke [leden] des lichaems te zijn, de selve Ga naar margenoot56 doen wy overvloediger eere aen: ende onse Ga naar margenoot57 oncierlicke [leden] hebben Ga naar margenoot58 overvloediger vercieringe. | |
24Doch onse cierlicke Ga naar margenoot59 en hebben’t niet van noode: maer Godt heeft het lichaem [alsoo] Ga naar margenoot60 te samen gevoeght, Ga naar margenoot61 gevende overvloediger eere Ga naar margenoot62 aen ’t gene [de selve] gebreck heeft: | |
25Op dat Ga naar margenoot63 geen tweedracht in het lichaem en zy, maer de leden voor malkanderen Ga naar margenoot64 gelijcke sorge souden dragen. | |
26Ende het zy dat een lidt lijdt, Ga naar margenoot65 soo lijden alle de leden mede: ’t zy dat een lidt verheerlickt wordt, so verblijden haer alle de leden mede. | |
27Ga naar margenooth Ende Ga naar margenoot66 ghy lieden zijt het lichaem Christi, ende leden Ga naar margenoot67 in ’t bysonder. | |
28Ende Godt heeft’er sommige Ga naar margenoot68 in de Gemeynte gestelt, Ga naar margenooti Ga naar margenoot69 ten eersten Apostelen, Ga naar margenootk Ga naar margenoot70 ten tweeden Propheten, ten derden Ga naar margenoot71 Leeraers, daer na Ga naar margenoot72 Krachten, daer na Ga naar margenoot73 Gaven der gesont-makingen, Ga naar margenoot74 Behulpsels, Ga naar margenoot75 Regeringen, Ga naar margenoot76 Menigerley talen. | |
29Ga naar margenoot77 Zijn’se alle Apostelen? Zijn’se alle Propheten? Zijn’se alle Leeraers? Zijn’se alle krachten? | |
30Hebben’se alle gaven der gesont-makingen? Spreken’se alle met [menigerley] talen? Zijn’se alle Ga naar margenoot78 uytleggers? | |
31Doch yvert nae Ga naar margenoot79 de beste gaven. Ende ick wijse u Ga naar margenoot80 eenen wegh, die noch uytnemender is. |
|