Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Christus wort van de Ioden in Pilati handen overgegeven. 3 Iudas berouw hebbende werpt het gelt in den tempel, ende verworght hem selven. 6 Met welck gelt een potte-backers acker gekocht wort, gelijck voorsegt was. 11 Pilatus ondervraecht Christum op de beschuldingen tegen hem gedaen. 19 wort van sijne huysvrouwe gewaerschouwt. 20 verklaert Christi onschult, ende tracht hem door tegenstellinge van Barabbas los te laten, maer te vergeefs. 24 Wascht sijne handen, ende op het aendringen der Ioden geeft hem over aen de krijchs-knechten, om gekruycight te worden. 27 die hem smadelick mishandelen ende wech leyden om te kruycigen. 32 Simon van Cyrenen wort gedwongen om hem sijn kruys te helpen dragen. 35 Christus wort gekruycigt. 38 ende met hem twee moordenaers. 39 wort van de voor-by-gaende gelastert ende bespot. 45 Duysternisse komt op der aerden, ende Christus wort met galle gedrenckt, roept in sijne uyterste benautheyt tot sijnen Vader, ende geeft sijnen geest. 51 Verscheyden wonderheden geschieden ontrent sijnen doot. 54 waer door de hooft-man bekent dat hy Godts Sone is. 57 wort van Ioseph van Arimathea begraven, ende sijn graf, op ’t versoeck der Over-priesters, met wacht bewaert. | |
1Ga naar margenoota ALs het nu morgenstondt geworden was, hebben alle de Overpriesters ende de Ouderlingen des volcks t’samen raedt genomen tegen Iesum, dat sy hem dooden souden. | |
2Ende hem gebonden hebbende, leyden sy [hem] wech, ende gaven hem over aen Ga naar margenootb Pontius Pilatus Ga naar margenoot1 den Stadthouder. | |
3Doe heeft Iudas, die hem verraden hadde, siende dat hy veroordeelt was, Ga naar margenoot2 berouw gehadt, ende heeft de dertich silvere [penningen] den Overpriesteren ende den Ouderlingen Ga naar margenoot3 wedergebracht. | |
4Seggende, Ick hebbe gesondight, verradende het onschuldich bloedt. Maer sy seyden, Wat gaet ons [dat] aen? Ghy meught toesien. | |
5Ende als hy de silvere [penningen] inden tempel geworpen hadde, vertrock hy, ende Ga naar margenootc henen gaende Ga naar margenoot4 verworchde [hem selven]. | |
6Ende de Over-priesters de silvere [penningen] nemende seyden, Het en is niet geoorloft de selve in de Ga naar margenoot5 Offer-kiste te leggen, dewijle het Ga naar margenoot6 eenen prijs des bloets is. | |
7Ende t’samen raedt genomen hebbende, cochten sy daer mede den Ga naar margenootd acker des potbackers, tot eene begravenisse voor Ga naar margenoot7 de vremdelingen. | |
[Folio 16r]
| |
9Doe is vervult geworden ’t gene gesproken is Ga naar margenoote door den Propheet Ga naar margenoot9 Ieremiam, seggende, Ende sy hebben de dertich silvere [penningen] genomen, Ga naar margenoot10 de weerde des geweerdeerden van de kinderen Israëls, den welcken sy geweerdeert hebben. | |
10Ende hebben de selve gegeven voor den acker des potbackers, Ga naar margenoot11 volgens ’tgene my de Heere bevolen heeft. | |
11Ga naar margenootf Ende Iesus stont voor den Stadthouder, ende de Stadthouder vraeghde hem, seggende, Zijt ghy Ga naar margenoot12 de Coninck der Ioden? ende Iesus seyde tot hem, Ga naar margenoot13 Ghy segt het. | |
12Ende als hy van de Overpriesters ende de Ouderlingen beschuldight wiert, en antwoorde hy niets. | |
13Ga naar margenootg Doe seyde Pilatus tot hem, En hoort ghy niet Ga naar margenoot14 hoe vele [saken] sy tegen u getuygen? | |
14Ga naar margenooth Maer hy en antwoordde hem Ga naar margenoot15 niet op een eenich woort, alsoo dat de Stadthouder hem seer verwonderde. | |
15Ga naar margenooti Ende op het Ga naar margenoot16 Feest was de Stadthouder gewoon Ga naar margenoot17 den volcke eenen gevangenen los te laten, welcken sy wilden. | |
16Ga naar margenootk Ende sy hadden doen eenen Ga naar margenoot18 welbekenden gevangenen, genaemt Barabbas. | |
17Als sy dan vergadert waren seyde Pilatus tot haer, Welcken wilt ghy dat ick u sal los laten, Barabbam ofte Iesum, die genaemt wort Christus? | |
18Want hy wist dat sy hem door nijdicheyt overgelevert hadden. | |
19Ende als hy op den Rechter-stoel sat, soo heeft sijne huysvrouwe tot hem gesonden, seggende, Hebt [doch] niet te doen met dien rechtveerdigen: want ick hebbe heden veel geleden in den droom om sijnent wille. | |
20Ga naar margenootl Maer de Overpriesters ende de Ouderlingen hebben de scharen Ga naar margenoot19 aengeraden dat sy souden Barabbam begeeren, ende Iesum dooden. | |
21Ende de Stadthouder antwoordende seyde tot haer, Welcken van dese twee wilt ghy dat ick u sal los laten? Ende sy seyden, Barabbam. | |
22Pilatus seyde tot haer, Wat sal ick dan doen [met] Iesu, die genaemt wort Christus? Sy seyden alle tot hem, Laet hem gekruycigt worden. | |
23Doch de Stadthouder seyde, Wat heeft hy dan quaets gedaen? Ende sy riepen te meer, seggende, Laet hem gekruycigt worden. | |
24Als nu Pilatus sach, dat hy niet en voorderde, maer veel meer [datter] oproer wiert, nam hy water, ende wiesch de handen voor de schare, seggende, Ick ben onschuldich van Ga naar margenoot20 het bloet deses rechtveerdigen: Ghy lieden meught toesien. | |
25Ende alle het volck antwoordende seyde, Ga naar margenootm Ga naar margenoot21 Sijn bloet [kome] over ons, ende over onse kinderen. | |
26Doe liet hy haer Barabbam los, maer Iesum gegeesselt Ga naar margenoot22 hebbende gaf hy hem over om gekruycigt te worden. | |
27Ga naar margenootn Doe namen de krijchs-knechten des Stadthouders Iesum met haer in het Recht-huys, ende vergaderden over hem de gantsche bende. | |
28Ende Ga naar margenoot23 als sy hem ontkleet hadden, deden sy hem eenen Ga naar margenoot24 purperen mantel om. | |
29Ende een kroone van doornen gevlochten hebbende, setteden [die] op sijn hooft, ende eenen riet-stock in sijne rechter-[hant]: ende vallende op hare knijen voor hem, bespotteden sy hem, seggende, Weest gegroet, ghy Coninck der Ioden. | |
30Ende op hem gespogen hebbende, namen sy den riet-stock ende sloegen op sijn hooft. | |
31Ende doe sy hem bespottet hadden, deden sy hem den mantel af, ende deden hem Ga naar margenoot25 sijne kleederen aen, ende leydden hem henen om te kruycigen. | |
32Ga naar margenooto Ende uytgaende vonden sy eenen man van Cyrenen, met namen Ga naar margenoot26 Simon: desen Ga naar margenoot27 dwongen sy dat hy sijn kruys Ga naar margenoot28 droege. | |
33Ga naar margenootp Ende gekomen zijnde tot de plaetse genaemt Golgotha, welcke is gesegt Ga naar margenoot29 hooft-scheel-plaetse, | |
34Gaven sy hem te drincken Ga naar margenoot30 edick met galle gemengt: ende als hy [dien] gesmaeckt hadde, en wilde hy niet drincken. | |
35Ga naar margenootq Doe sy nu hem gekruycigt hadden, verdeelden sy sijne kleederen, het lot werpende: op dat vervult soude worden ’t gene gesegt is door den Propheet, Ga naar margenootr Sy hebben mijne kleederen onder haer verdeelt, ende hebben Ga naar margenoot31 het lot over mijne kleedinge geworpen. | |
36Ende sy nedersittende bewaerden hem aldaer. | |
37Ga naar margenoots Ende sy stelden boven sijn hooft sijne Ga naar margenoot32 beschuldinge geschreven, DESE IS IESUS, DE CONINCK DER IODEN. | |
38Ga naar margenoott Doe wierden met hem twee moordenaers gekruycigt, een ter rechter, ende een ter slincker [zijde]. | |
39Ga naar margenootv Ende die voorby gingen lasterden hem Ga naar margenoot33 schuddende hare hoofden, | |
40Ende seggende, Ga naar margenootx Ghy die den Tempel afbreeckt, ende in drie dagen opbouwt, verlost u selven. Indien ghy de Sone Godts zijt, soo komt af van het kruys. | |
41Ende desgelijcks oock de Overpriesters met de Schriftgeleerde ende Ouderlingen ende Phariseen [hem] bespottende, seyden, | |
42Andere heeft hy verlost, Ga naar margenoot34 hy en kan hem selven niet verlossen. Indien hy de Coninck Israëls is, dat hy nu afkome van het kruys, ende wy sullen hem gelooven. | |
43Ga naar margenooty Hy heeft op Godt betrouwt: dat hy hem nu verlosse Ga naar margenoot35 indien hy hem [wel] wil. Want hy heeft gesegt, Ick ben Godts Sone. | |
44Ende het selve verweten hem oock de Ga naar margenoot36 moordenaers, die met hem gekruycigt waren. | |
[Folio 16v]
| |
45Ga naar margenootz Ende van der Ga naar margenoot37 sester uyre aen, wiert’er Ga naar margenoot38 duysternisse over de geheele Ga naar margenoot39 aerde tot de negende uyre toe. | |
46Ende ontrent de negende uyre Ga naar margenoota riep Iesus met een groote stemme, seggende, Ga naar margenoot40 ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI, dat is, Mijn Godt, mijn Godt, waerom hebt ghy my Ga naar margenoot41 verlaten. | |
47Ende sommige van die daer stonden [sulcks] hoorende, seyden, Ga naar margenoot42 Dese roept Eliam. | |
48Ga naar margenootb Ende terstont een van haer [toe-]loopende nam een spongie, ende [die] met edick gevult hebbende, Ga naar margenoot43 stackse op eenen riet-stock, ende gaf hem te drincken. | |
49Doch de andere seyden, Hout op, laet ons sien of Elias komt, om hem te verlossen. | |
50Ga naar margenootc Ende Iesus wederom met een groote stemme roepende Ga naar margenoot44 gaf den geest. | |
51Ga naar margenootd Ende siet het Ga naar margenoot45 voorhangsel des Tempels scheurde in tween, van boven tot beneden: ende de aerde beefde, ende de steenrotsen scheurden. | |
52Ende de graven wierden geopent, ende vele lichamen der heylige, die ontslapen waren, wierden opgeweckt. | |
53Ende uyt de graven uytgegaen zijnde nae sijne opstandinge, quamen sy in de Ga naar margenoot46 heylige stadt, ende zijn velen verschenen. | |
54Ga naar margenoote Ende de hooftman over hondert, ende die met hem Iesum bewaerden, siende de aerdbevinge, ende de dingen die geschiet waren, wierden seer bevreest, seggende, Waerlijck dese was Godts Sone. | |
55Ga naar margenootf Ende aldaer waren vele vrouwen Ga naar margenootg van verre aenschouwende, die Iesum gevolght waren van Galilea, Ga naar margenoot47 om hem Ga naar margenooth te dienen. | |
56Onder de welcke was Maria Magdalena, ende Maria Ga naar margenoot48 de Moeder Iacobi ende Iose, ende Ga naar margenoot49 de Moeder der sonen Zebedei. | |
57Ga naar margenooti Ende als het Ga naar margenoot50 avont geworden was, quam een rijck man Ga naar margenoot51 van Arimathea, met namen Ioseph, die oock selve een Discipel Iesu was. | |
58Dese quam tot Pilatum, ende begeerde het lichaem Iesu. Doe beval Pilatus dat [hem] het lichaem gegeven soude worden. | |
60Ga naar margenootk Ende leyde dat in sijn Ga naar margenoot53 nieuw’ graf, ’t welck hy in een steenrotse uytgehouwen hadde: ende eenen grooten steen [tegen] de deure des grafs gewentelt hebbende ginck hy wech. | |
61Ende aldaer was Maria Magdalena, ende de Ga naar margenoot54 andere Maria, sittende tegen over het graf. | |
62Des anderen daeghs nu, welcke is Ga naar margenoot55 nae de voorbereydinge, vergaderden de Overpriesters ende de Phariseen tot Pilatum, | |
63Seggende, Heere wy zijn indachtich, dat dese Ga naar margenoot56 Verleyder noch levende gesegt heeft, Ga naar margenootl Nae drie dagen Ga naar margenoot57 sal ic op staen. | |
64Beveelt dan dat het graf versekert worde tot den derden dach toe, op dat sijne discipelen misschien niet en komen by nachte, ende stelen hem, ende seggen tot den volcke, Hy is opgestaen van den dooden: ende [soo] sal de laetste Ga naar margenoot58 dwalinge erger zijn als de eerste. | |
65Ende Pilatus seyde tot henlieden, Ghy hebt eene Ga naar margenoot59 wacht, gaet henen, versekert het gelijck ghy ’t verstaet. | |
66Ende sy henen gaende versekerden het graf met de wacht, den steen Ga naar margenoot60 versegelt hebbende. |
|