Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd1 Christus leert voorder, hoemen van sijnen naesten moet oordeelen, ende den selven bestraffen. 6 Datmen het heylige den verachters niet en moet voordragen. 7 Datmen met bidden moet aenhouden. 12 hoe men handelen moet met sijnen naesten. 13 Van de enge ende wijde poorte. 15 Van de valsche Propheten te mijden. 21 Dat niet alle die uyterlick Godt dienen sullen salich worden. 24 Datmen ’t woort Godts niet alleen moet hooren maer oock doen. | |
2Ga naar margenootb Want met welck oordeel ghy oordeelt, sult ghy geoordeelt worden: ende met welcke mate ghy metet, sal u weder gemeten worden. | |
3Ga naar margenootc Ende wat siet ghy den Ga naar margenoot2 splinter die inde ooge uwes broeders is, maer den balck die in uwe ooge is en merckt ghy niet? | |
4Of, hoe sult ghy tot uw broeder seggen, laet toe dat ick den splinter uyt uw’ ooge uyt doe, ende siet daer is een balck in uwe ooge. | |
5Ga naar margenootd Ghy geveynsde, werpt eerst den balck uyt uw’ ooge, ende dan sult ghy besien, om den splinter uyt uwes broeders ooge uyt te doen. | |
6Ga naar margenoote En geeft het Ga naar margenoot3 heylige den honden niet, noch en werpt uwe peerlen niet voor de swijnen: op dat sy niet t’eeniger tijdt de selve met hare voeten en vertreden, ende [haer] omkeerende u en verscheuren. | |
7Ga naar margenoot4 Biddet, Ga naar margenootf ende u sal gegeven worden: soecket, ende ghy sult vinden: kloppet, ende u sal open gedaen worden. | |
8Ga naar margenootg Want een yegelick die Ga naar margenoot5 bidt, die ontfangt: ende die soeckt, die vint: ende die klopt, dien sal open gedaen worden. | |
9Ofte wat mensche isser onder u, soo sijn sone hem soude bidden om broot, die hem eenen steen sal geven? | |
10Ende soo hy hem om een visch soude bidden, die hem een slange sal geven? | |
11Indien dan ghy, Ga naar margenooth die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoe veel te meer sal uwe Vader, die in de hemelen is, goede [gaven] geven, den genen, diese van hem bidden. | |
[Folio 4v]
| |
oock alsoo: Want dat is Ga naar margenoot6 de Wet ende de Propheten. | |
13Ga naar margenootk Gaet in door de enge poorte: want wijdt is de poorte, ende breedt is de wech, die tot het verderf leydt, ende vele zijnder die door de selve ingaen. | |
14Ga naar margenootl Want de poorte is enge, ende de wech Ga naar margenoot7 is nauwe die tot het leven leydt, ende weynige zijnder die den selven vinden. | |
15Ga naar margenootm Maer wacht [u] van de valsche Propheten, de welcke in Ga naar margenoot8 schaeps-kleederen tot u komen, maer van binnen zijn’se grijpende Ga naar margenoot9 wolven. | |
16Aen hare Ga naar margenoot10 vruchten sult ghyse kennen. Leest men oock een druyve van doornen, of vijgen van distelen? | |
17Ga naar margenootn Alsoo een yeder goede boom, brengt voort goede vruchten, ende Ga naar margenoot11 een quade boom brengt voort quade vruchten. | |
18Een goede boom en kan geen quade vruchten voortbrengen: noch een quade boom goede vruchten voortbrengen. | |
19Een yeder boom die geen goede vrucht voort en brengt, wort uytgehouwen, ende in’t vyer geworpen. | |
20So sult ghy dan de selve aen hare vruchten kennen. | |
21Ga naar margenooto Niet een yegelijck, Ga naar margenoot12 die tot my segt, Heere, Heere, en sal ingaen in’t Coninckrijcke der hemelen: maer Ga naar margenoot13 die daer doet den wille mijns Vaders, die in de hemelen is. | |
22Ga naar margenootp Vele sullen Ga naar margenoot14 ten dien dage tot my seggen, Heere, Heere, en hebben wy niet Ga naar margenoot15 in uwen name gepropheteert, ende in uwen name duyvelen uytgeworpen, ende in uwen name vele Ga naar margenoot16 crachten gedaen? | |
23Ga naar margenootq Ende dan sal ick haer Ga naar margenoot17 opentlijck aenseggen, Ick en hebbe u noyt Ga naar margenoot18 gekent. Ga naar margenootr Gaet wech van my ghy die de ongerechticheyt werckt. | |
24Ga naar margenoots Een yegelijck dan die dese mijne woorden hoort, ende de selve doet, dien sal ick vergelijcken by een voorsichtich man, die zijn huys op een steenrotse gebouwt heeft. | |
25Ende daer is Ga naar margenoot19 slach-regen nedergevallen, ende de waterstroomen zijn gekomen, ende de winden hebben gewaeyt, ende zijn tegen het selve huys aengevallen, ende het en is niet gevallen, want het was op Ga naar margenoot20 de steenrotse gegront. | |
26Ga naar margenoott Ende een yegelijck die dese mijne woorden hoort, ende de selve niet en doet, die sal by eenen dwasen man vergeleken worden, die sijn huys op het Ga naar margenoot21 zant gebouwt heeft. | |
27Ende de slach-regen is nedergevallen, ende de waterstroomen zijn gekomen, ende de winden hebben gewaeyt, ende zijn tegen ’t selve huys aengeslagen, ende het is gevallen, ende sijnen val was groot. | |
28Ende het is geschiet, als Iesus dese woorden ge-eyndicheyt hadde, [dat] de scharen haer Ga naar margenoot22 ontsetteden over sijne leere. | |
29Ga naar margenootv Want hy leerde haer, als Ga naar margenoot23 macht hebbende, ende niet als de Schriftgeleerde. |
|