Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdHet volck Godes vaert voort in sijn gebet, 't welcke het op 'teynde van het 63 capittel begonnen heeft, vers 1. biddende dat Godt haer wille verlossen, gelijck hy voormaels gedaen heeft, 3. bekennende ende belydende hare vuyle sonden, 6. ende onweerdicheyt, 8. biddende insonderheyt om de opbouwinge Ierusalems, 10. | |
1Ga naar margenoot1 OCh dat ghy de hemelen Ga naar margenoot2 scheurdet, dat ghy neder quaemt, dat de bergen van u aengesichte Ga naar margenoot3 vervloten; | |
2Gelijck Ga naar margenoot4 een smelt-vyer brandt, [ende] het vyer de wateren doet op-bobbelen; om Ga naar margenoot5 uwen name Ga naar margenoot6 uwe weder-partyders bekent te maken! laet [alsoo] de heydenen van u aengesichte beven. | |
3Ga naar margenoot7 Doe ghy vreeslicke dingen dedet, [die] wy niet en verwachtten: Ga naar margenoot8 Ghy quaemt neder, van u aengesichte vervloten de bergen. | |
4Ga naar margenoot9 Ia van outs en heeft men 't Ga naar margenoota niet gehoort, noch met ooren vernomen, Ga naar margenoot10 noch geen ooge en heeftet gesien, behalven ghy, ô Godt, [wat] Ga naar margenoot11 hy doen sal dien Ga naar margenoot12 die op hem wacht. | |
[Folio 32r]
| |
die gerechticheyt doet, Ga naar margenoot15 den genen die uwer gedencken op uwe wegen: siet, Ga naar margenoot16 ghy waert verbolgen, om dat wy gesondicht hebben; in Ga naar margenoot17 de selve is de eeuwicheyt, Ga naar margenoot18 op dat wy behouden wierden. | |
6Doch wy alle zijn als een onreyne, ende Ga naar margenoot19 alle onse gerechticheden zijn Ga naar margenoot20 als een wech-werpelick kleet: ende Ga naar margenoot21 Ga naar margenootb wy alle vallen af, Ga naar margenoot22 als een blat, ende onse Ga naar margenoot23 misdaden voeren ons henen-wech als een wint. | |
7Ende daer en is Ga naar margenoot24 niemant, die uwen name Ga naar margenoot25 aenroept, die sich opweckt, Ga naar margenoot26 dat hy u aengrype: want ghy Ga naar margenoot27 verbercht u aengesichte voor ons, ende ghy doet ons smelten, Ga naar margenoot28 door 't middel van onse ongerechticheden. | |
8Doch nu HEERE, Ga naar margenoot29 Ghy zijt onse Vader: wy zijn leem, ende ghy zijt onse Ga naar margenoot30 potte-backer, ende wy alle zijn uwer handen werck. | |
9HEERE, en weest niet soo seer verbolgen, ende en Ga naar margenootc gedenckt niet eeuwichlick der ongerechticheyt: siet, aenschouwt doch, wy alle zijn u volck. | |
10Ga naar margenoot31 Uwe heylige steden zijn een woestijne geworden, Zion is een woestijne geworden, Ga naar margenoot32 Ierusalem een verwoestinge. | |
11Ga naar margenoot33 Ons heylich, ende ons heerlick huys, daer in onse Vaders u loofden, Ga naar margenoot34 is met vyere verbrant: ende alle onse gewenschte dingen, zijn tot woestheyt geworden. | |
12HEERE, soudt ghy u Ga naar margenoot35 over dese dingen Ga naar margenoot36 inhouden? soudt ghy stille swygen, ende ons soo seer Ga naar margenoot37 bedrucken? |
|