Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Prophete beschrijft de heerlicke victorie Christi over de vyanden sijner kercke, vers 1, etc. Lof en prijs der groote goedicheyt des Heeren, 7. ende bekentenisse der sonden des volcx, waer over sich Godt vertoornde, 10. doch wederom ontfermde, sich indachtich makende sijner vooriger barmherticheden, 11. Een gebedt om voorder genade, ende bescherminge, 15. | |
1Ga naar margenoot1 WIe is dese, die Ga naar margenoot2 van Edom komt Ga naar margenoot3 met besprenckelde kleederen, van Ga naar margenoot4 Bozra? dese, die Ga naar margenoot5 verciert is in fijn gewaet? die Ga naar margenoot6 voort-treckt Ga naar margenoot7 in sijne groote kracht? Ga naar margenoot8 Ick ben 't Ga naar margenoot9 die in gerechticheyt spreke, Ga naar margenoot10 die machtich ben te verlossen. | |
2Ga naar margenoot11 Waerom zijt ghy Ga naar margenoota root aen u gewaet? ende uwe kleederen als eenes Ga naar margenoot12 die in de wijnpersse treedt? | |
3Ga naar margenoot13 Ick hebbe Ga naar margenoot14 de persse alleene getreden, ende Ga naar margenoot15 daer en was niemant van de volckeren met my; ende ich hebse getreden in mijnen toorne, ende hebse vertrapt in mijne grimmicheyt: ende Ga naar margenoot16 haer kracht is gesprengt op mijne kleederen, ende al mijn gewaet hebb' ick besoetelt. | |
4Want Ga naar margenootb Ga naar margenoot17 de dach der wrake was in mijn herte: ende Ga naar margenoot18 het jaer mijner verlosten was gekomen. | |
5Ga naar margenootc Ga naar margenoot19 Ende ick sach toe, ende daer en was niemant die hielp; Ga naar margenoot20 ende ick ontset- | |
[Folio 31v]
| |
tede my, ende daer en was niemant die ondersteunde: Ga naar margenoot21 daerom heeft mijn arm my heyl beschickt, ende Ga naar margenoot22 mijne grimmicheyt die heeft my ondersteunt. | |
6Ende Ga naar margenoot23 ick hebbe de volckeren vertreden in mijnen toorn, ende Ga naar margenoot24 ick hebse droncken gemaeckt in mijne grimmicheyt: ende ick hebbe Ga naar margenoot25 haer kracht ter aerde doen nederdalen. | |
7Ga naar margenoot26 Ick sal de goedertierenheden des HEEREN vermelden, Ga naar margenoot27 den veelvoudigen lof des HEEREN, Ga naar margenoot28 nae alles dat de HEERE ons heeft bewesen, ende de groote goedicheyt aen den huyse Israëls, die hy haer bewesen heeft, nae sijne barmherticheden, ende nae de veelheyt sijner goedertierenheden. | |
8Want Ga naar margenoot29 hy seyde, Sy zijn immers mijn volck, kinderen Ga naar margenoot30 [die] niet liegen en sullen: also Ga naar margenoot31 is hy haer geworden tot eenen heylant. | |
9Ga naar margenoot32 In alle hare benautheyt was hy benauwt, ende Ga naar margenoot33 de Engel sijnes aengesichtes heeftse behouden; Ga naar margenoot34 Ga naar margenootd door sijne liefde, ende door sijne genade heeft hyse verlost: ende Ga naar margenoot35 hy namse op, ende hy droegse Ga naar margenoot36 alle de dagen van outs. | |
10Ga naar margenoote Ga naar margenoot37 Maer sy zijn wederspannich geworden, ende sy hebben Ga naar margenoot38 sijnen heyligen Geest Ga naar margenoot39 smerten aen gedaen: Ga naar margenoot40 daerom is hy haer in eenen vyant verkeert, hy selfs heeft tegen haer gestreden. | |
11Nochtans dacht hy Ga naar margenoot41 aen de dagen van outs, aen Mose, [ende] sijn volck: [maer nu] Ga naar margenoot42 waer is hy diese Ga naar margenoot43 uyt de zee opgebracht heeft, Ga naar margenoot44 met de herders Ga naar margenoot45 sijner kudde? Waer is hy die sijnen heyligen Geest in het midden Ga naar margenoot46 van haer stelde? | |
12Ga naar margenoot47 Die den arm sijner heerlickheyt heeft doen gaen aen de rechterhant van Mose: die Ga naar margenoot48 de wateren voor haer lieder aengesichten kloof, op dat hy sich eenen eeuwigen name maeckte? | |
13Diese Ga naar margenoot49 leydde Ga naar margenoot50 door de afgronden: als een peert in de woestijne, Ga naar margenoot51 Ga naar margenootf en struyckelden sy niet. | |
14Ga naar margenoot52 Gelijck Ga naar margenoot53 een beest [dat] afgaet in de valleyen, Ga naar margenoot54 heeftse de Geest des HEEREN Ga naar margenoot55 ruste gegeven: Alsoo hebt Ga naar margenoot56 ghy u volck geleydet, op dat ghy u eenen heerlicken name soudet maken. | |
15Ga naar margenootg Siet van den hemel af, ende aenschouwt Ga naar margenoot57 van uwe heylige, ende uwe heerlicke wooninge: waer zijn Ga naar margenoot58 uwen yver, ende Ga naar margenoot59 uwe mogentheden? Ga naar margenoot60 het gerommel Ga naar margenoot61 uwes ingewants, ende uwer barmherticheden? Ga naar margenoot62 sy houden haer tegens my in. | |
16Ga naar margenoot63 Ghy zijt doch onse Vader, want Abraham en weet van ons niet, ende Israël en kent ons niet: Ghy ô HEERE, zijt onse Vader, Ga naar margenoot64 onse Verlosser van outs af, is uwen Naem. | |
17Heere, waerom Ga naar margenoot65 doet ghy ons van uwe wegen dwalen? [waerom] Ga naar margenoot66 verstockt ghy ons herte, Ga naar margenoot67 dat wy u niet en vreesen? Ga naar margenoot68 keert weder Ga naar margenoot69 om uwer knechten wille, Ga naar margenoot70 de stammen Ga naar margenoot71 uwes erfdeels. | |
18U heylich volck en heeft Ga naar margenoot72 [het Ga naar margenoot73 maer] een weynich tijts beseten: Ga naar margenoot74 onse wederpartyders hebben Ga naar margenoot75 Ga naar margenooth u heylichdom vertreden. | |
19Ga naar margenoot76 Wy zijn Ga naar margenoot77 geworden [als die], over welcke ghy van outs niet en hebt geheerscht, ende Ga naar margenoot78 die nae uwen name niet en zijn genoemt. |
|