Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Prophete voorseyt de verstooringe der Babylonische Monarchye, door de Persen ende Meden, vers 1. welcke Godt hier aenspreeckt, ende daer toe vermaent, 2. Daerna keert hy sich tot het volck, ende geeftet haer te kennen, dat hy de Persen ende Meden tegen Babel opgemaeckt heeft, 3. Aencomste der Persen ende Meden, 4. etc. Daerna voorseyt hy dat den Babyloniers seer groote bangicheyt soude over-comen, 7. Ia dat Babel soo soude verdelcht worden, dat geen menschen, maer allerley schrickelicke monster-dieren daer in woonen souden, 21. | |
2Ga naar margenoot3 Heft op Ga naar margenoot4 een baniere, op eenen hoogen berch: Ga naar margenoot5 verheft een stemme tot hen; Ga naar margenoot6 beweecht de hant om hooge, dat Ga naar margenoot7 sy Ga naar margenoot8 intrecken door de deuren Ga naar margenoot9 der Princen. | |
3Ga naar margenoot10 Ick hebbe Ga naar margenoot11 aen mijne geheylichde Ga naar margenoot12 bevel gegeven: oock hebbe ick Ga naar margenoot13 tot mijnen toorne geroepen Ga naar margenoot14 mijne helden, Ga naar margenoot15 de vrolicke mijner hoocheyt. | |
4Ga naar margenoot16 Daer is een ruysschende stemme Ga naar margenoot17 op de bergen, Ga naar margenoot18 gelijck eenes grooten volcx: Ga naar margenoot19 een stemme van gedruys der Coninckrijcken, der versamelde heydenen: de HEERE der heyrscharen Ga naar margenoot20 monstert het crijchs-heyr. | |
5Sy comen Ga naar margenoot21 uyt verren lande, Ga naar margenoot22 van het eynde des hemels: de HEERE ende Ga naar margenoot23 de instrumenten sijner gramschap, om dat gantsche lant te verderven. | |
6Huylt Ga naar margenoot24 ghylieden, want Ga naar margenoot25 de dach des HEEREN is naeby: Ga naar margenoot26 hy komt als eene verwoestinge van den Almachtigen. | |
7Ga naar margenoot27 Daerom sullen Ga naar margenoot28 alle handen slap worden: ende Ga naar margenoot29 aller menschen herte Ga naar margenoot30 sal versmelten, | |
8Ende Ga naar margenoot31 sy sullen verschrickt worden, smerten ende ween sullen haer aengrijpen, sy sullen bange zijn als een barende vrouwe: Ga naar margenoot32 een yegelick sal over sijnen naesten verbaest zijn, hare Ga naar margenoot33 aengesichten sullen vlammende aengesichten zijn: | |
9Siet Ga naar margenoot34 de dach des HEEREN comt, grouwelick, met verbolgentheyt, ende Ga naar margenoot35 hittigen toorn: om Ga naar margenoot36 het lant Ga naar margenoot37 te stellen tot verwoestinge, ende Ga naar margenoot38 des selven sondaers daer uyt te verdelgen. | |
10Want Ga naar margenoot39 de sterren des hemels, ende sijne Ga naar margenoot40 gesteernten, en sullen haer licht niet laten lichten: Ga naar margenoota de Sonne sal verduystert worden, Ga naar margenoot41 wanneer sy opgaen sal, ende de Mane en sal haer licht niet laten schijnen. | |
11Want Ga naar margenoot42 ick sal over de Ga naar margenoot43 werelt de boosheyt Ga naar margenoot44 besoecken, ende over de godtloose hare ongerechticheyt: ende ick sal den hoochmoet der stouten doen ophouden, ende de hoovaerdye der tyrannen sal ick vernederen. | |
12Ick sal maken dat een man Ga naar margenoot45 dierbaerder sal zijn, dan Ga naar margenoot46 dicht-gout: ende een mensche, dan sijn gout van Ga naar margenoot47 Ophir. | |
13Ga naar margenoot48 Daerom sal ick Ga naar margenoot49 den hemel beroeren, ende de aerde sal beweecht worden van hare plaetse, van wegen de verbolgentheyt des HEEREN der heyrscharen, ende van wegen Ga naar margenoot50 den dach sijnes hittigen toorns. | |
14Ende [een yegelick] sal zijn als een verjaecht rhee, ende Ga naar margenoot51 als een schaep dat niemant en vergadert, Ga naar margenoot52 een yegelick Ga naar margenoot53 sal nae sijn volck omsien, ende een yegelick sal nae sijn lant vluchten. | |
15Al wie Ga naar margenoot54 gevonden wort, die sal door steken worden, ende al Ga naar margenoot55 wie daer by gevoecht is sal door het sweert vallen. | |
16Oock sullen hare kinderkens voor hare oogen Ga naar margenoot56 verplettert worden: hare huysen sullen geplundert, ende hare wijven geschendt worden. | |
17Siet, ick sal Ga naar margenoot57 de Meden tegen haer verwecken, Ga naar margenoot58 die het silver niet en sullen achten: ende aen het gout en sullen sy geenen lust hebben. | |
18Maer [hare] bogen sullen de jongelingen verpletteren: ende sy en sullen haer niet ontfermen Ga naar margenoot59 over de vrucht des buycks; hare ooge en sal de kinderen niet Ga naar margenoot60 verschoonen. | |
19Alsoo sal Babel, Ga naar margenoot61 de cieraet der Coninckrijcken, de heerlickheyt, de hoovaerdicheyt der Chaldeen zijn, Ga naar margenoot62 gelijck Ga naar margenootb als Godt Sodom ende Gomorra omgekeert heeft. | |
[Folio 8r]
| |
20Ga naar margenoot63 Daer Ga naar margenoot64 en sal geen woonplaetse zijn inder eeuwicheyt, noch sy en sal niet bewoont worden van geslachte tot geslachte: noch Ga naar margenoot65 de Arabier en sal daer geen tente spannen, ende de herders en sullen daer niet legeren. | |
21Maer daer sullen nederliggen Ga naar margenoot67 de wilde dieren der woestijnen, ende hare huysen sullen vervult worden, Ga naar margenoot68 met schrickelicke gedierten, ende daer sullen Ga naar margenoot69 de jonge struyssen woonen, ende Ga naar margenoot70 de Duyvelen sullen daer huppelen. | |
22Ende Ga naar margenoot71 wilde dieren der eylanden sullen Ga naar margenoot72 in sijne Ga naar margenoot73 verlatene plaetsen Ga naar margenoot74 malkanderen toeroepen, mitsgaders de draken in de wellustige palleysen: Ga naar margenoot75 haren tijt doch is nae by om te comen, ende hare dagen en sullen niet vertogen worden. |
|