Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdVermaen tot bewaringe vande geboden der wijsheyt, vers 1, etc item, tot vertrouwen op Godt, ende sijnen raedt, met waerschouwinge voor eygen wijsheyt, 5. tot des Heeren vreese, 7. tot mildadicheyt aen des Heeren dienaers, ende armen, 9, 27. tot gedult in castijdinge, 11. van de gelucksalicheyt, die de wijsheyt mede brengt, hare dierbaerheyt, hoochweerdicheyt, ende groote nutticheyt, 13. quade practijcken, 29. twistgiericheyt, 30. onverduldicheyt, 31. den vervloeckten toestant der godtloosen, spotteren, ende sotten, 33. | |
2Ga naar margenoota Want Ga naar margenoot2 lanckheyt van dagen, ende jaren van leven, ende Ga naar margenoot3 vrede sullen sy u Ga naar margenoot4 vermeerderen: | |
3Ga naar margenoot5 Dat de goedertierenheyt, ende de trouwe u niet en verlaten; Ga naar margenootb Ga naar margenoot6 bindtse Ga naar margenoot7 aen uwen hals, Ga naar margenoot8 schrijftse op de tafel uwes herten. | |
4Ende Ga naar margenoot9 vindt Ga naar margenoot10 gunste, ende goet Ga naar margenoot11 verstant in de oogen Godts, ende der menschen. | |
5Vertrouwt op den HEERE Ga naar margenoot12 met u gantsch herte: ende en steunt op u verstant niet. | |
6Ga naar margenootc Kent hem Ga naar margenoot13 in alle uwe wegen: ende hy sal uwe paden Ga naar margenoot14 recht maken. | |
7Ga naar margenootd En zijt niet wijs Ga naar margenoot15 in uwe oogen: vreest den HEERE, ende wijckt van het quade: | |
8Het sal eene medicijne Ga naar margenoot16 voor uwen navel zijn: ende eene Ga naar margenoot17 bevochtinge voor uwe beenderen. | |
9Ga naar margenoote Vereert Ga naar margenoot18 den HEERE van u goet; ende van de Ga naar margenoot19 eerstelingen aller uwer inkomste. | |
10Ga naar margenootf So sullen uwe schueren met Ga naar margenoot20 overvloet vervullet worden; ende uwe pers-cuypen van most Ga naar margenoot21 overloopen. | |
11Ga naar margenootg Mijn soon, en verwerpt Ga naar margenoot22 de tucht des HEEREN niet: ende en weest niet verdrietich over sijne Ga naar margenoot23 castijdinge: | |
12Ga naar margenooth Want de HEERE castijdt den genen die hy lief heeft; ja gelijck een vader den sone [in den welcken] hy een Ga naar margenoot24 wel-behagen heeft. | |
13Wel gelucksalich is de mensche [die] wijsheyt Ga naar margenoot25 vindt; ende de mensche [die] verstandicheyt Ga naar margenoot26 voort-brengt. | |
14Ga naar margenooti Want haren Ga naar margenoot27 coop-handel is beter dan den coop-handel van silver; ende hare inkomste dan het Ga naar margenoot28 uyt-gegraven gout. | |
15Ga naar margenootk Sy is kostelicker dan Ga naar margenoot29 robijnen; ende Ga naar margenoot30 al wat u lusten mach en is met haer niet te vergelijcken. | |
16Ga naar margenoot31 Lanckheyt der dagen Ga naar margenoot32 is in hare rechterhant; in hare slincker hant, rijckdom, ende eere. | |
17Hare Ga naar margenoot33 wegen zijn wegen der lieflickheyt, ende alle hare paden Ga naar margenoot34 vrede. | |
18Ga naar margenoot35 Sy Ga naar margenoot36 is een boom des levens, den genen diese aengrijpen; ende elck een diese vasthoudt, wort wel gelucksalich. | |
19De HEERE heeft de aerde door wijsheyt gegrondt, de hemelen door ver- | |
[Folio 2v]
| |
standicheyt Ga naar margenoot37 bereydt. | |
20Door sijne wetenschap zijn de Ga naar margenoot38 afgronden Ga naar margenootl gecloven, ende de wolcken druppen dauw. | |
21Mijn soon, Ga naar margenoot39 laetse niet afwijcken van uwen oogen: bewaert Ga naar margenoot40 de bestendige wijsheyt, ende Ga naar margenoot41 bedachtsaemheyt. | |
22Want sy Ga naar margenoot42 sullen het leven voor uwe ziele zijn; ende een Ga naar margenoot43 aengenaemheyt voor uwen halse. | |
23Dan sult ghy Ga naar margenoot44 uwen wech Ga naar margenootm seker wandelen: ende ghy en sult Ga naar margenoot45 uwen voet niet stooten. | |
24Ga naar margenootn So ghy Ga naar margenoot46 nederligt, en sult ghy niet schricken; maer ghy sult nederliggen, ende uwe slaep sal soet wesen. | |
25Ga naar margenoot47 Vreest niet Ga naar margenoot48 van haestigen schrick, nochte vande Ga naar margenoot49 verwoestinge Ga naar margenoot50 der godtloosen, alsse komt. | |
26Want de HEERE Ga naar margenoot51 sal met uwe Ga naar margenoot52 hope wesen: ende hy sal uwen voet bewaren, Ga naar margenoot53 van gevangen te worden. | |
27Ga naar margenoot54 En onthoudt Ga naar margenoot55 het goet van Ga naar margenoot56 sijne meesters niet, Ga naar margenoot57 alst in’t vermogen uwer hant is te doen. | |
28En segt niet tot uwen naesten; Gaet henen, ende komt weder, ende morgen sal Ga naar margenoot58 ick geven; dewijl het by u is. | |
29En Ga naar margenoot59 smeedt geen quaet tegens uwen naesten, aengesien hy Ga naar margenoot60 met vertrouwen by u woont. | |
30Ga naar margenoot61 En twist met een mensche niet, sonder oorsake; Ga naar margenoot62 so hy u geen quaet gedaen en heeft. | |
31Ga naar margenooto En Ga naar margenoot63 zijt niet nijdich over een Ga naar margenoot64 man des gewelts: ende en verkiest Ga naar margenoot65 geene van sijne wegen. | |
32Want de Ga naar margenoot66 afwijcker Ga naar margenoot67 is den HEERE een grouwel: maer sijne Ga naar margenootp Ga naar margenoot68 verborgentheyt is met de oprechte. | |
33Ga naar margenootq De vloeck des HEEREN is in het huys des godtloosen: maer de wooninge der rechtveerdigen sal hy segenen. | |
34Ga naar margenoot69 Sekerlick Ga naar margenootr de spotters sal hy bespotten: maer den Ga naar margenoot70 sachtmoedigen sal hy genade geven. | |
35De wijse sullen eere be-erven: maer elck een der sotten Ga naar margenoot71 neemt schande op sich. |
|