Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe kercke Godts klaecht over de grouwelicke verwoestingen, die de vyanden overal, bysonderlick in den Tempel ende Synagogen, hadden aengerecht: ende hem voordragende des vyants wreetheyt ende Godts-lasteringen, het tegenwoordich gebreck van Godts gewoonlicke genaden-teeckenen, sijne voorgaende wonderen ende weldaden, den elendigen staet sijner beminde ende weerloose kercke, ende de vasticheyt sijns verbonts, bidt om verlossinge, tot sijner eere, ende der vyanden beschaemtheyt. | |
1EEn’ Ga naar margenoot1 onderwijsinge, Ga naar margenoot2 voor Asaph. o Godt, waerom verstoot ghy in Ga naar margenoot3 eeuwicheyt? [waerom] soude uwen Ga naar margenoot4 toorn roocken tegen de Ga naar margenoot5 schapen uwer weyde? | |
2Gedenckt aen uwe Ga naar margenoot6 Vergaderinge, [die] ghy van outs verworven hebt; de Ga naar margenoot7 roede uwer erffenisse, [die] ghy verlost hebt; den berch Zion, daer op ghy gewoont hebt. | |
3Heft uwe Ga naar margenoot8 voeten op, tot de Ga naar margenoot9 eeuwige verwoestingen: de vyant heeft alles in het Heylichdom Ga naar margenoot10 verdorven. | |
4Uwe wederpartijders hebben in’t midden van uwe Ga naar margenoot11 vergaderplaetsen Ga naar margenoot12 gebrult: sy hebben Ga naar margenoot13 hare teeckenen tot teeckenen gestelt. | |
5Een yeder werter Ga naar margenoot14 bekent, Ga naar margenoot15 als een die de bijlen om hooge aenbrengt in de dichticheyt van een Ga naar margenoot16 geboomte. | |
6Alsoo hebben sy nu Ga naar margenoot17 der selver graveerselen t’samen met Ga naar margenoot18 houweelen ende beuck-hamers in stucken geslagen. | |
7Ga naar margenoota Sy hebben uwe heylichdommen in’t vyer Ga naar margenoot19 gesett: Ga naar margenoot20 ter aerden toe, hebben sy de wooninge uwes Naems ontheylicht. | |
8Sy hebben in haer herte geseyt; Laetse ons te samen Ga naar margenoot21 uytplunderen: sy hebben alle Godts Ga naar margenoot22 vergader-plaetsen in den lande verbrandt. | |
9Wy en sien onse Ga naar margenoot23 teeckenen niet; Daer en is geen Ga naar margenoot24 Prophete meer: nochte yemant by ons, die wete Ga naar margenoot25 hoe lange. | |
10Hoe lange, o Godt, sal de wederpartijder smaden? sal de vyant uwen Naem Ga naar margenoot26 in eeuwicheyt lasteren? | |
11Waerom treckt ghy uwe hant, ja uwe Ga naar margenoot27 rechterhant, af? [trecktse] uyt het midden van uwen Ga naar margenoot28 boesem, Ga naar margenoot29 maeckt een eynde. | |
12Evenwel is Godt mijn Coninck van outs af; die verlossingen werckt in’t midden der aerden. | |
13Ga naar margenootb Ghy hebt door uwe sterckte de Ga naar margenoot30 zee gespleten; Ghy hebt de koppen der Ga naar margenoot31 Draken inde wateren verbroken. | |
14Ghy hebt de Ga naar margenoot32 koppen des Ga naar margenoot33 Leviathans verplettert: Ghy hebt hem tot spijse gegeven Ga naar margenoot34 den volcke in dorre plaetsen. | |
15Ga naar margenootc Ghy hebt eene fonteyne ende beke Ga naar margenoot35 gekloven: Ga naar margenootd ghy hebt Ga naar margenoot36 stercke Ga naar margenoot37 rivieren uytgedroocht. | |
16De dach is uwe, oock is de nacht uwe: Ga naar margenoote ghy hebt het Ga naar margenoot38 licht ende de Sonne bereydt. | |
17Ghy hebt alle de palen der aerde gestelt: somer ende winter, die hebt ghy geformeert. | |
18Gedenckt hier aen: Ga naar margenoot39 De vyant heeft den HEERE gesmaedt: ende een dwaes volck heeft uwen Name gelastert. | |
19En geeft Ga naar margenoot40 aen het wilt gedierte de Ga naar margenoot41 ziele uwer tortelduyve niet over: den hoop Ga naar margenoot42 uwer elendigen en vergeet niet Ga naar margenoot43 in eeuwicheyt. | |
20Aenschouwt het Ga naar margenoot44 verbont: want de Ga naar margenoot45 duystere plaetsen des lants zijn vol wooningen van gewelt. | |
21Laet den verdruckten niet beschaemt wederkeeren: Laet den elendigen ende nootdurftigen uwen Name prijsen. | |
22Staet op, o Godt, Ga naar margenoot46 twist uwe twist-sake: gedenckt der Ga naar margenoot47 smaetheyt, [die] u vanden dwasen [wedervaert] den gantschen dach. | |
23Vergeet niet Ga naar margenoot48 des geroeps uwer wederpartijders; het getier der gener die tegen u opstaen Ga naar margenoot49 klimt geduerichlick op. |
|