Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Prophete beschrijft, door sijn exempel, de sware aenvechtinge, die de geloovige hebben over den voorspoet der godtloosen ende het kruys der vroomen, wijsende den rechten wech, om dese swaricheyt te overwinnen, met betrachtinge van Godts wijse regeringe, die den godtloosen streckt tot overtuyginge ende verderf, maer den vroomen ten besten, bysonderlick op dat sy leeren haer volkomen genoegen alleen te nemen in Godts genade ende salige gemeenschap. | |
1EEn Psalm Ga naar margenoot1 Asaphs. Ga naar margenoot2 Immers is Godt Israël goet; den genen Ga naar margenoot3 die reyn van herten zijn. | |
2Maer my aengaende, Ga naar margenoot4 mijne voeten waren bynae uytgeweken: mijne treden waren by-kans uytgeschoten. | |
3Ga naar margenoota Want ick was nijdich op de Ga naar margenoot5 dwase; siende der godtloosen Ga naar margenoot6 vrede. | |
4Want daer en zijn geen Ga naar margenoot7 banden Ga naar margenoot8 tot haren doot toe: ende hare kracht is Ga naar margenoot9 frisch. | |
5Sy en zijn niet inde moeyte [als andere] Ga naar margenoot10 menschen; ende en worden met [andere] menschen niet geplaecht. | |
6Daerom Ga naar margenoot11 omringtse de hoovaerdye als een keten: het gewelt bedecktse [als] een Ga naar margenoot12 gewaet. | |
7Hare oogen Ga naar margenoot13 puylen uyt van vet: sy Ga naar margenoot14 gaen de inbeeldingen des herten te boven. | |
8Sy Ga naar margenoot15 mergelen [de lieden] uyt, ende spreken Ga naar margenoot16 booslick van verdruckinge: sy spreken uyt der Ga naar margenoot17 hoochte. | |
10Daerom keert sich Ga naar margenoot19 sijn volck hier toe, als hen wateren eenes vollen Ga naar margenoot20 [bekers] worden uytgedruckt, | |
11Datse seggen; Hoe soudet Godt weten? ende souder wetenschap zijn by den Alderhoochsten? | |
12Siet dese zijn godtloos: nochtans Ga naar margenoot21 hebben sy ruste in de werelt, sy vermenichvuldigen het Ga naar margenoot22 vermogen. | |
13Ga naar margenoot23 Immers heb ick te vergeefs mijn Ga naar margenoot24 herte gesuyvert; ende mijne Ga naar margenoot25 handen in onschult gewasschen: | |
14Dewijle ick den gantschen dach geplaecht ben; ende mijne straffinge isser Ga naar margenoot26 alle morgens. | |
15Indien ick soude Ga naar margenoot27 seggen; Ick sal oock Ga naar margenoot28 alsoo spreken: siet, so soud’ ick trouwloos zijn aen’t Ga naar margenoot29 geslachte uwer kinderen. | |
16Nochtans heb ick gedacht om dit te mogen verstaen: [maer] het was moeyte in mijne Ga naar margenoot30 oogen: | |
17Tot dat ick in Godts Ga naar margenoot31 heylichdommen inginck; [ende] op haer Ga naar margenoot32 eynde merckte. | |
18Immers sett ghyse op Ga naar margenoot33 gladde plaetsen: ghy doetse vallen in Ga naar margenoot34 verwoestingen. | |
19Hoe worden sy als in een oogenblick tot verwoestinge! nemen een eynde, worden te niete van verschrickingen! | |
20Als een Ga naar margenoot35 droom na het ontwaken: als ghy Ga naar margenoot36 opwaeckt, o Heere, [dan] sult ghy haer Ga naar margenoot37 beelt verachten. | |
21Als mijn herte Ga naar margenoot38 opgeswollen was, ende ick in mijne Ga naar margenoot39 nieren geprickelt wierde: | |
22Doe was ick Ga naar margenoot40 onvernuftich, ende en wiste niets: ick was een Ga naar margenoot41 groot beest by u. | |
23Ick sal dan geduerichlick Ga naar margenoot42 by u zijn: ghy hebt mijne Ga naar margenoot43 rechterhant gevatt. | |
24Ghy sult my leyden door uwen | |
[Folio 269v]
| |
Ga naar margenoot44 raedt: ende daer na sult ghy my [in] Ga naar margenoot45 heerlickheyt opnemen. | |
25Ga naar margenoot46 Wien heb ick [neffens u] inden hemel? neffens u en Ga naar margenoot47 lust my oock niets op der aerden. | |
26Beswijckt mijn Ga naar margenoot48 vleesch ende mijn herte, so is Godt de Ga naar margenoot49 rotzsteen mijns herten, ende mijn Ga naar margenoot50 deel in eeuwicheyt. | |
27Want siet, die Ga naar margenoot51 verre van u zijn, sullen vergaen: ghy roeyt uyt allen die Ga naar margenoot52 van u afhoereert. | |
28Maer my aengaende; ’tis my goet, Ga naar margenoot53 nae by Godt te wesen: ick sette mijn betrouwen op den Heere HEERE; om alle uwe wercken te vertellen. |
|