Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 270r]
| |
David danckt Godt, met alle vroome, voor de genadige veranderinge der saken in Israel, ende belooft, als hy van Godt (die d’autheur is van verhoogen ende vernederen) Coninck over Israel sal gemaeckt zijn, dat hy godtsalichlick sal regeren, straffende de godtloose, ende de vroome verhoogende, ende Godt danckende, die de vroome wel laet drincken uyt den beker sijns toorns, maer de godtloose den droesem uytsuypen. | |
1VOor den Ga naar margenoot1 Opper-sang-meester, Ga naar margenoot2 Al-Tascheth: een psalm, Ga naar margenoot3 een liedt, Ga naar margenoot4 voor Asaph. | |
2Wy loven u, o Godt, wy loven, dat uwen Ga naar margenoot5 Naem nae by is: Ga naar margenoot6 men vertelt uwe wonderen. | |
3Als ick het Ga naar margenoot7 bestemde (ampt) sal ontfangen hebben; so sal ick Ga naar margenoot8 gantsch recht richten. | |
4Het lant, ende alle sijne inwoonders, waren Ga naar margenoot9 versmolten: [maer] ick hebbe sijne pilaren Ga naar margenoot10 vast gemaeckt, Ga naar margenoot11 Sela! | |
5Ick hebbe geseyt tot de Ga naar margenoot12 onsinnige; En weest niet onsinnich: ende tot de godtloose; En verhooget den Ga naar margenoot13 hoorn niet. | |
7Want het Ga naar margenoot15 verhoogen en [komt] niet uyt den Ga naar margenoot16 oosten, noch uyt den westen, noch uyt de Ga naar margenoot17 woestijne: | |
9Want in des HEEREN hant is een Ga naar margenoot19 beker, ende de wijn is Ga naar margenoot20 beroert, vol van Ga naar margenoot21 mengelinge, ende hy Ga naar margenoot22 schenckt daer uyt: doch alle godtloose der aerden sullen Ga naar margenoot23 sijne Ga naar margenoot24 droesemen Ga naar margenoot25 uytsuygende drincken. | |
10Ende ick sal ’t in eeuwicheyt verkondigen: ick sal den Godt Iacobs psalmsingen. | |
11Ende ick sal alle Ga naar margenoot26 hoornen der godtloosen afhouwen: de Ga naar margenoot27 hoornen des rechtveerdigen sullen verhoocht worden. |
|